In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 juli 2025 uitspraak gedaan over een verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in een bestuursrechtelijke procedure. De verzoekers, vertegenwoordigd door mr. K.E.J. Dohmen, hebben hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De Raad heeft vastgesteld dat de redelijke termijn voor de procedure in drie instanties niet is overschreden, mits deze in totaal niet langer dan vier jaar heeft geduurd. In dit geval is de redelijke termijn echter overschreden met meer dan zes maanden en minder dan twaalf maanden, wat leidt tot een schadevergoeding van € 1.000,-. De Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door de minister van Justitie en Veiligheid, is veroordeeld tot betaling van deze schadevergoeding en ook tot vergoeding van de proceskosten van verzoekers, die zijn begroot op € 453,50. De uitspraak is openbaar gedaan en is gebaseerd op de overwegingen die tijdens de zitting zijn besproken. De zaak benadrukt het belang van een tijdige behandeling van bestuursrechtelijke procedures en de gevolgen van overschrijding van de redelijke termijn.