ECLI:NL:CRVB:2025:1082
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep over voortzetting WGA-uitkering en duurzaamheid arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om de voortzetting van de WGA-uitkering van betrokkene, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 80 tot 100%. Betrokkene, die zich op 14 januari 2020 ziekmeldde met psychische klachten, betwistte de beslissing van het Uwv om zijn uitkering per 10 juni 2021 ongewijzigd voort te zetten. Hij stelde dat zijn beperkingen op die datum duurzaam waren en dat hij recht had op een IVA-uitkering. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat het Uwv terecht de WGA-uitkering heeft voortgezet, omdat de arbeidsongeschiktheid van betrokkene op de datum in geding niet duurzaam was. De Raad volgde de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, die stelde dat er geen sprake was van een progressief of stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden. Betrokkene was lange tijd niet onder behandeling geweest, en de Raad concludeerde dat er voldoende reden was om aan te nemen dat er in de toekomst weer benutbare mogelijkheden zouden bestaan.
Het procesverloop omvatte een hoger beroep van het Uwv tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die het Uwv had opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. De Raad heeft de zaak behandeld in een meervoudige kamer en deskundigen ingeschakeld om de situatie van betrokkene te beoordelen. Uiteindelijk bevestigde de Raad de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van betrokkene tegen het besluit van 27 februari 2025 ongegrond. Tevens werd het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van betrokkene in hoger beroep.