ECLI:NL:CRVB:2025:1088

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 juli 2025
Publicatiedatum
24 juli 2025
Zaaknummer
25/1333 WMO15-VV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening in het kader van beëindiging maatwerkvoorziening beschermd wonen

In deze zaak heeft verzoeker een verzoek om voorlopige voorziening ingediend bij de Centrale Raad van Beroep, nadat zijn maatwerkvoorziening voor beschermd wonen was beëindigd. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 23 juli 2025 niet-ontvankelijk verklaard, omdat niet voldaan was aan het materiële connexiteitsvereiste. Verzoeker had eerder een maatwerkvoorziening ontvangen van het college van burgemeester en wethouders van Groningen, maar na een herziening van het besluit op 8 mei 2025, werd hem de toegang tot zijn woonvoorziening ontzegd. Verzoeker heeft meerdere keren een verzoek om voorlopige voorziening ingediend, maar telkens werd geoordeeld dat deze verzoeken niet in de beoordeling konden worden betrokken, omdat ze niet betrekking hadden op het in de bodemprocedure voorliggende geschil. De voorzieningenrechter heeft benadrukt dat een herhaald verzoek alleen kan worden toegewezen als er nieuwe feiten of omstandigheden zijn die dit rechtvaardigen. In dit geval was dat niet aan de orde, waardoor het verzoek niet-ontvankelijk werd verklaard. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffier N. El Khabazi.

Uitspraak

25/1333 WMO15-VV
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
Uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening
Partijen:
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
het college van burgemeester en wethouders van Groningen (college)
Datum uitspraak: 23 juli 2025
SAMENVATTING
Het verzoek om voorlopige voorziening is wederom niet-ontvankelijk, omdat niet is voldaan aan het materiële connexiteitsvereiste.

PROCESVERLOOP

Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 18 april 2025 (25/1289 en 25/1290). Verder heeft verzoeker een verzoek om voorlopige voorziening gedaan. Met een uitspraak van 25 juni 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Raad het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard. [1]
Met een brief van 26 juni 2025 heeft verzoeker opnieuw een verzoek om voorlopige voorziening gedaan en stukken ingediend.
Het verzoek om een voorlopige voorziening is behandeld op de zitting van 16 juli 2025, gelijktijdig met procedurenummer 25/1334. Verzoeker is verschenen. Het college heeft via videobellen aan de zitting deelgenomen en zich laten vertegenwoordigen door mr. M.S. Smith en R. Weessies. Vandaag wordt in de zaak 25/1334 afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Met een besluit van 16 oktober 2024 heeft het college aan verzoeker een maatwerkvoorziening beschermd wonen op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo 2015) verstrekt over de periode van 8 september 2024 tot en met 7 september 2025 in de vorm van zorg in natura. Verzoeker verbleef in een kamer van zorgaanbieder Wender.
1.2.
Verzoeker heeft op 14 maart 2025 een ingebrekestelling aan het college gestuurd. Hierin heeft hij vermeld dat hij geen besluit heeft gekregen op zijn aanvraag om een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo 2015 per 7 september 2025. Verzoeker heeft vervolgens beroep ingesteld tegen het uitblijven van een formeel besluit van het college met betrekking tot zijn aanvraag om ondersteuning op grond van de Wmo 2015 en de voorzieningenrechter van de rechtbank gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
1.3.
Met een uitspraak van 18 april 2025 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank het beroep van verzoeker tegen het uitblijven van een beslissing op zijn aanvraag op grond van de Wmo 2015 (en het bijbehorende verzoek om een voorlopige voorziening) niet-ontvankelijk verklaard. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat het college met een besluit van 16 oktober 2024 heeft beslist op de aanvraag van verzoeker en een maatwerkvoorziening voor beschermd wonen aan verzoeker heeft verstrekt voor de periode van 8 september 2024 tot en met 7 september 2025. Er zijn verder geen aanvragen van verzoeker waarop door het college nog geen beslissing is genomen. Tegen deze uitspraak heeft verzoeker hoger beroep ingesteld.
1.4.
Vanaf 18 april 2025 is aan verzoeker de toegang tot zijn kamer bij Wender ontzegd. Met het besluit van 8 mei 2025 heeft het college het besluit van 16 oktober 2024 herzien en bepaald dat verzoeker per 16 mei 2025 geen recht meer heeft op een maatwerkvoorziening voor beschermd wonen, omdat hij niet aan de voorwaarden die bij het beschermd wonen horen voldoet. Tegen dit besluit heeft verzoeker bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter van de rechtbank gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
1.5.
Verzoeker heeft op 13 mei 2025 ook een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend bij de Raad. De Raad heeft dit verzoek doorgestuurd naar de rechtbank, omdat op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de rechtbank bevoegd is om op dit verzoek te beslissen. Het verzoek had namelijk betrekking op het besluit van 8 mei 2025, waartegen verzoeker bezwaar heeft gemaakt.
1.6.
Op 28 mei 2025 heeft verzoeker weer een verzoek om een voorlopige voorziening bij de Raad ingediend.
1.7.
Op 30 mei 2025 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank uitspraak gedaan en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.
De uitspraak van 25 juni 2025
2. De voorzieningenrechter van de Raad heeft in de uitspraak van 25 juni 2025 het door verzoeker ingediende verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat het verzoek van verzoeker ertoe strekt dat hij in het kader van de voorlopige voorziening direct teruggeplaatst wordt in de beschermde woonvoorziening van Wender en dat de maatwerkvoorziening voor beschermd wonen wordt hersteld. De gevorderde voorlopige voorziening heeft geen betrekking op het in de bodemprocedure voorliggende geschil, waarin het gaat om een ingebrekestelling, omdat er geen besluit genomen is op een aanvraag voor een maatwerkvoorziening per 7 september 2025. Het verzoek van verzoeker heeft betrekking op het besluit van 8 mei 2025 waarbij de maatwerkvoorziening voor beschermd wonen is beëindigd. Dit betekent dat niet is voldaan aan het materiële connexiteitsvereiste zodat het verzoek om voorlopige voorziening kennelijk niet-ontvankelijk is.
Het tweede verzoek om voorlopige voorziening
3. Verzoeker heeft vervolgens op 26 juni 2025 weer een verzoek om voorlopige voorziening gedaan.

Het oordeel van de voorzieningenrechter

4.1.
Op grond van de artikelen 8:104, eerste lid, en 8:108, eerste lid, van de Awb in verbinding met artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of de voorzieningenrechter van de rechtbank hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4.2.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat de beslissing op een verzoek om een voorlopige voorziening in beginsel is bedoeld om te gelden tot de uitspraak in de bodemprocedure. Een herhaald verzoek om een voorlopige voorziening kan alleen dan voor toewijzing in aanmerking komen, als de verzoeker een beroep doet op nieuwe feiten of omstandigheden, die toewijzing van een dergelijk verzoek kunnen rechtvaardigen. Dit is het geval als sprake is van ernstige onvolkomenheden in de eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter of van een belangrijke wijziging van de relevante feiten en omstandigheden.
4.3.
Een situatie als bedoeld in rechtsoverweging 4.2 doet zich hier naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet voor. In het verzoekschrift van 26 juni 2025 heeft verzoeker wederom naar voren gebracht dat het noodzakelijk is dat hij in het kader van de voorlopige voorziening direct teruggeplaatst wordt in de beschermde woonvoorziening van Wender. Subsidiair heeft hij verzocht om in een andere woonvoorziening geplaatst te worden. De gevorderde voorlopige voorziening heeft geen betrekking op het in de bodemprocedure voorliggende geschil, waarin het gaat om een ingebrekestelling, omdat er geen besluit genomen zou zijn op een aanvraag voor een maatwerkvoorziening per 7 september 2025.
4.4.
Het verzoek van verzoeker heeft betrekking op het besluit van 8 mei 2025 waarbij de maatwerkvoorziening voor beschermd wonen is beëindigd. Anders dan verzoeker stelt is het besluit van 8 mei 2025 geen besluit als bedoeld in artikel 6:19, eerste lid, van de Awb. Dit besluit valt buiten de omvang van het geschil en kan dan ook niet bij de beoordeling worden betrokken.
4.5.
Voor de duidelijkheid overweegt de voorzieningenrechter nog het volgende. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 8 mei 2025. Ter zitting heeft het college toegelicht dat op korte termijn een beslissing op bezwaar zal worden genomen.

Conclusie en gevolgen

4.6.
Het voorgaande betekent dat niet is voldaan aan het materiële connexiteitsvereiste zodat het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk is.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep verklaart het verzoek nietontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door K.M.P. Jacobs, in tegenwoordigheid van N. El Khabazi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2025.
(getekend) K.M.P. Jacobs
(getekend) N. El Khabazi