ECLI:NL:CRVB:2025:1089

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 juli 2025
Publicatiedatum
24 juli 2025
Zaaknummer
24/2355 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering toekenning WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellant per 1 oktober 2021 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellant, die zich op 11 juli 2019 ziekmeldde na een ongeval, betwist de conclusie van het Uwv en stelt dat hij meer beperkingen heeft dan door het Uwv is vastgesteld. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 4 juni 2025, waarbij appellant werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. M.B. Ullah, en een tolk. Het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. M.C. Puister. De Raad oordeelt dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend, omdat de medische beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep overtuigend was en er geen aanleiding was om af te wijken van de vastgestelde belastbaarheid. De rechtbank Midden-Nederland had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Raad bevestigt deze uitspraak. De Raad concludeert dat de geselecteerde functies passend zijn voor appellant, ondanks zijn beperkingen, en dat er geen reden is voor een urenbeperking. De uitspraak van de Raad bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en houdt de weigering van de WIA-uitkering in stand.

Uitspraak

24/2355 WIA
Datum uitspraak: 16 juli 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 5 september 2024, 24/1772 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd appellant per 1 oktober 2021 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellant heeft hij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan hij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. M.B. Ullah, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Beide partijen hebben nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 4 juni 2025. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Ullah en een tolk. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.C. Puister.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als schoonmaker/sloper voor gemiddeld 38,16 uur per week. Op 11 juli 2019 heeft hij zich ziekgemeld als gevolg van een ongeval. Hij had een ribfractuur en later zijn schouderklachten links, pijn op de borst en psychische klachten ontstaan. Nadat appellant een aanvraag om een uitkering op grond van de
Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. Het Uwv heeft geweigerd appellant met ingang van 8 juli 2021 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Deze weigering is na bezwaar, beroep en hoger beroep in stand gebleven (zie de uitspraak van de Raad van 4 januari 2024 [1] ).
1.2.
Appellant heeft zich op 19 december 2022 toegenomen arbeidsongeschikt gemeld per 1 oktober 2021. In dat kader heeft onderzoek plaatsgevonden door een arts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De arts heeft vastgesteld dat appellant bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een
Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 27 maart 2023. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellant functies geselecteerd en de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 30,72%. Het Uwv heeft bij besluit van 13 april 2023 geweigerd appellant met ingang van 1 oktober 2021 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3.
Bij besluit van 1 februari 2024 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in een rapport van 24 januari 2024 geconcludeerd dat er geen aanleiding is om af te wijken van de medische beperkingen zoals de primaire arts die heeft aangenomen in de FML van 27 maart 2023. De arbeidskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van 31 januari 2024 vastgesteld dat de arbeidsdeskundige het functiebestand in CBBS heeft geraadpleegd met als selectiedatum 6 april 2023. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft alsnog met de juiste selectiedatum van 1 oktober 2021 het CBBS geraadpleegd. Ook heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep deels andere functies geselecteerd. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft op basis van de functies productiemedewerker industrie (SBC-code 111180), lader, losser (SBC-code 111220) en medewerker tuinbouw (SBC-code 111010) het arbeidsongeschiktheidspercentage vastgesteld op 28,17%.
Uitspraak van de rechtbank
2.1.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft geen reden gezien te twijfelen aan de juistheid van de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgestelde belastbaarheid in de rubrieken 1 en 2. Uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 24 januari 2024 blijkt dat de medische stukken, waaronder recente informatie van de huisarts en van GGZ Saleem, kenbaar zijn meegewogen in de beoordeling. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft overtuigend gemotiveerd waarom de beperking van appellant voor samenwerken wel tot een beperking op item 2.12.6 (beroepsmatig moeten omgaan met emoties van anderen, werken in grote groep mensen) heeft geleid, maar niet op item 2.9 (samenwerken) van de FML. Appellant is voor het samenwerken zelf niet beperkt, hij kan alleen niet samenwerken boven de normaal waarde. Daarnaast is de aard van de omgeving bepalend voor hoe groot de groep kan zijn waarin moet worden samengewerkt, anders gezegd hoe rustiger de omgeving hoe groter de groep kan zijn. Appellant heeft niet met nieuwe medische stukken onderbouwd dat de beperkingen niet ver genoeg gaan. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep navolgbaar heeft gemotiveerd waarom er geen reden is voor een urenbeperking op basis van het preventieve of energetisch criterium. Dat appellant overdag slaapt en dat duidelijk sprake is van een verhoogde rustbehoefte, is volgens deze verzekeringsarts een gedragsmatige aanpassing en kan niet verklaard worden uit de aard en de ernst van de aandoening of voortkomen uit de behandeladviezen. Aan de stelling van appellant dat een psycholoog hem heeft geadviseerd in de middag te slapen, heeft de rechtbank geen doorslaggevende betekenis toegekend, omdat dit advies niet is terug te vinden in de medische stukken.
2.2.
De rechtbank heeft de uitleg van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep kunnen volgen dat in de functie productiemedewerker industrie de belastbaarheid op item 2.12.6 niet wordt overschreden. Van belang daarbij is dat de werkzaamheden in een rustige productiehal plaatsvinden en dat gewerkt wordt aan een eigen deeltaak die vooraf is afgebakend. In de functie medewerker tuinbouw wordt met ongeveer acht collega’s in de kas gewerkt en een enkele keer met twintig. Over deze functies heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ook overleg gehad met de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Deze functie wordt passend gevonden waarbij een vergelijkbare motivering is gegeven als bij de functie productiemedewerker industrie.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft zich op het standpunt gesteld dat een urenbeperking had moeten worden opgenomen. Appellant stelt zich op het standpunt dat hij in verband met de aard en ernst van beperkingen en zijn medicatie overdag een aantal uren dient te slapen. In hoger beroep heeft appellant informatie van een psycholoog van Saleem GGZ van 20 oktober 2024 ingebracht, waaruit blijkt appellant sinds
9 maart 2022 bij hem onder behandeling is. De psycholoog heeft hem, vanwege zijn extreme vermoeidheid en het niet ‘s nachts kunnen slapen, geadviseerd om overdag een paar uur te slapen zodat hij zijn slaap kan inhalen en uiteindelijk aan zijn rust kan komen. Dit zou hem helpen om te kunnen functioneren.
3.2.
Verder is appellant van mening dat hij niet in staat is om samen te werken en om werkzaam te zijn in een groepsverband, ongeacht de grootte van de groep en de omgeving waarin deze werkzaamheden plaatsvinden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidskundige bezwaar en beroep hebben niet overtuigend kunnen aantonen waarom hij in staat zou zijn om de geduide functies te vervullen. Appellant heeft erop gewezen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat hij louter om kan gaan met wisselende uitvoeringsomstandigheden of taakinhoud zolang dit geen wezenlijk onderdeel vormt van de functie. In de functie medewerker tuinbouw dient er afwisselend drie deeltaken te worden verricht, te weten het verwijderen van meeldraden, het bestuiven van planten of het schoonmaken van platen en plukken van het vruchtbeginsel. Deze drie afwisselende deeltaken vormen een wezenlijk onderdeel van de functie. Alleen al om deze reden is deze functie ongeschikt. Verder is het niet duidelijk welke gevolgen het incidenteel werken in een groep van twintig collega's voor de belastbaarheid van appellant heeft. Ook de vierde, aanvullend geselecteerde functie, productiemedewerker metaal en elektro-industrie is ongeschikt, mede door het geluid van de weverij. Tot slot had de rechtbank – ook indien wordt uitgegaan van de motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep – het beroep gegrond moeten verklaren met verbetering van de motivering, omdat pas in beroep – naar aanleiding van schriftelijke vragen van de rechtbank – een overtuigende motivering is gegeven. Dit betekent dat aan het besluit op bezwaar een motiveringsgebrek kleefde.
Het standpunt van het Uwv
3.3.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de WIA-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank over de in beroep aangevoerde gronden en onderschrijft de overwegingen waarop dat oordeel berust.
4.2.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd over de medische grondslag van het bestreden besluit en de overwegingen van de rechtbank hierover vormt geen aanleiding anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. In de FML van 27 maart 2023 zijn meerdere beperkingen opgenomen in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren en in de rubrieken fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen en statische houdingen. Een beperkte duurbeperking is opgenomen, in die zin dat appellant niet ’s nachts kan werken vanwege zijn slaapproblematiek.
4.3.
De stelling van appellant dat ten onrechte geen urenbeperking is opgenomen kan niet slagen. In reactie op de informatie van de psycholoog van Saleem GGZ heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep op 7 januari 2025 opgemerkt dat deze informatie geen aanleiding geeft voor twijfel aan de medische grondslag van het bestreden besluit. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft inzichtelijk uiteengezet dat er op 1 oktober 2021 geen medische reden was om een advies te geven om overdag te slapen. Uit de medische stukken van de huisarts is niet gebleken dat de depressieve stoornis op dat moment als ernstig wordt gezien. De stelling van appellant dat zijn medicatie een urenbeperking rechtvaardigt, is niet met medische stukken onderbouwd. Daarbij is van belang dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkens het rapport van 24 januari 2024 op de hoogte was van het medicijngebruik en dat die arts dat medicijngebruik bij zijn beoordeling heeft betrokken.
4.4.
De gronden in hoger beroep leiden niet tot een ander oordeel over de geschiktheid van de geselecteerde functies. Uit de FML volgt de beperkende voorwaarde voor sterk wisselende uitvoeringsomstandigheden of taakinhoud (item 1.8.2), te weten dat appellant louter kan omgaan met wisselende uitvoeringsomstandigheden of taakinhoud zolang dit geen wezenlijk onderdeel vormt van de functie, niet bij complex werk. Ook geldt een beperking voor werken in grote groep mensen (item 2.12.6). In het rapport van 31 januari 2024 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep overtuigend uiteengezet dat en waarom de bij de schatting betrokken functies geschikt zijn voor appellant. De arbeidskundige bezwaar en beroep heeft terecht vastgesteld dat uit de beschrijving van de geselecteerde functies niet blijkt dat de werker met sterk wisselende uitvoeringsomstandigheden of taakinhoud wordt geconfronteerd. Het zijn routinematige functies, waarbij men vrijwel steeds bezig is met soortgelijke werkzaamheden. In het rapport van 23 april 2025 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de geschiktheid van de functie van medewerker bloemzaadproductie (SBC-code 111010) nader toegelicht. Bij deze functie gaat het om werk met normaal gesproken ongeveer acht collega's en een enkele keer met twintig personen, dat in een rustige omgeving wordt verricht. Het werk wordt uitgevoerd aan roltafels van 1,8 x 20 meter waaraan met twee tot drie personen wordt gewerkt. Dit maakt dat er veel ruimte is tussen de verschillende personen, zeker als ze aan een andere tafel werken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep acht de werkzaamheden binnen de gestelde beperkingen passend, ook als er soms twintig personen zijn. Deze conclusie is op basis van de beschrijving van de functie goed te volgen.
4.5.
Appellant wordt niet gevolgd in zijn beroepsgrond dat de rechtbank ten onrechte geen proceskostenveroordeling heeft uitgesproken. De beantwoording van schriftelijke vragen van de rechtbank heeft niet geleid tot een ander standpunt of tot een relevante wijziging of aanvulling van de motivering van het bestreden besluit. Het betreft evenals het hoger beroep ingebrachte rapport van 23 april 2025 een nadere toelichting van een eerder ingenomen standpunt. Van een gebrek in het bestreden besluit is geen sprake. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering appellant een WIA-uitkering toe te kennen in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.E. Fortuin, in tegenwoordigheid van S.P.A. Elzer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2025.
(getekend) M.E. Fortuin
(getekend) S.P.A. Elzer

Voetnoten

1.CRvB 4 januari 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:2460.