ECLI:NL:CRVB:2024:2460

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 januari 2024
Publicatiedatum
7 maart 2025
Zaaknummer
23/275 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die zijn beroep tegen de weigering van een WIA-uitkering ongegrond verklaarde. De Centrale Raad van Beroep heeft op 4 januari 2024 uitspraak gedaan. Appellant, die voorheen als schoonmaker/sloper werkte, had zich ziekgemeld met een ribfractuur en later met schouderklachten en psychische klachten. Het Uwv had vastgesteld dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de weigering van de WIA-uitkering. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig was en dat de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige de beperkingen van appellant correct hadden vastgesteld. Appellant was het niet eens met deze beoordeling en voerde aan dat er meer beperkingen waren dan erkend, en dat zijn slaapproblemen het gevolg waren van een ziekte. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. De medische en arbeidskundige beoordelingen waren volgens de Raad juist en volledig, en de weigering van de WIA-uitkering bleef in stand. Appellant kreeg geen vergoeding voor proceskosten en het griffierecht werd niet teruggegeven.

Uitspraak

23/275 WIA
Datum uitspraak: 4 januari 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
6 januari 2023, 22/2582 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant juist heeft vastgesteld en of op basis hiervan terecht geen uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aan hem is toegekend. De Raad beantwoordt die vraag bevestigend.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. S. Ben Ahmed, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 27 maart 2023 heeft mr. M.B. Ullah zich gesteld als advocaat.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 23 november 2023. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Ullah. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.M.M. Schalkwijk.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als schoonmaker/sloper voor gemiddeld 38,16 uur per week. Op 11 juli 2019 heeft hij zich ziekgemeld met een ribfractuur. Later zijn schouderklachten links, pijn op de borst en psychische klachten ontstaan. Nadat appellant een aanvraag om een WIA-uitkering had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellant bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 23 december 2021. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor zijn laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellant functies geselecteerd en op basis daarvan de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 0%. Het Uwv heeft bij besluit van
13 januari 2022 geweigerd appellant met ingang van 8 juli 2021 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
In de bezwaarfase hebben een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onderzoek gedaan en rapporten opgesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op basis van zijn onderzoek aanvullende beperkingen vastgesteld zoals verwoord in de gewijzigde FML van 5 mei 2022. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft op basis van deze nieuwe FML de mate van arbeidsongeschiktheid opnieuw berekend op 0%. Het Uwv heeft op basis hiervan geen aanleiding gezien voor wijziging van zijn standpunt en is met een besluit van 9 mei 2022 (bestreden besluit) bij de weigering van de WIA-uitkering gebleven.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gemotiveerd dat geen medische noodzaak bestaat tot een urenbeperking nu niet wordt voldaan aan de standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid. De gebrekkige slaaphygiëne is geen gevolg van ziekte of gebrek. Ook is geen sprake van een aandoening die het aannemen van een urenbeperking op preventieve gronden rechtvaardigt. Daarnaast is geen sprake van intensieve behandeling rond de datum in geding. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft volgens de rechtbank inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd waarom de vastgestelde beperkingen passend zijn voor appellant. Appellant heeft in beroep geen medische verklaringen overgelegd waaruit blijkt dat de medische beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onjuist is, of dat er medische aandoeningen zijn gemist. De klachten die appellant ervaart, vormen geen toereikende grondslag voor het aannemen van meer of verdergaande beperkingen. Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank vastgesteld dat uit het opleidingsverleden van appellant is af te leiden dat hij minimaal in staat is om de Nederlandse taal te kunnen lezen en begrijpen. Uit vaste rechtspraak volgt dat ook iemand met een beperkte leesvaardigheid in de Nederlandse taal in staat kan worden geacht om eenvoudige productiematige functies te vervullen. Appellant kan daarom de functie productiemedewerker industrie uitoefenen. Omdat de rechtbank de medische beoordeling niet onjuist heeft geacht, heeft zij geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de geschiktheid van de functie samensteller kunststof. Volgens de rechtbank heeft het Uwv voldoende duidelijk gemaakt dat de geselecteerde functies passen bij de beperkingen van appellant.
Het hoger beroep van appellant
3. Appellant is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. In hoger beroep handhaaft appellant zijn standpunt dat sprake is van meer, dan wel verdergaande beperkingen op zowel fysiek en psychisch vlak. Daarnaast is appellant van mening dat, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, de slaapproblemen het gevolg zijn van een ziekte of gebrek en dat daarom ten onrechte geen urenbeperking is aangenomen door de verzekeringsartsen. Tot slot handhaaft appellant in hoger beroep zijn standpunt dat de geselecteerde functie van samensteller kunststof niet passend is aangezien hij door medicatiegebruik niet voortdurend alert is.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om de WIA-uitkering te weigeren in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
4.3.
Appellant heeft de dag voorafgaande aan de zitting (op 22 november 2023) nadere stukken ingebracht. Niet is gebleken dat appellant deze informatie niet eerder in had kunnen brengen nu de stukken dateren van 9 juni 2023 en daarvoor. Het Uwv heeft onvoldoende gelegenheid gehad om hierop adequaat te kunnen reageren. Deze stukken worden daarom buiten beschouwing gelaten wegens strijd met de goede procesorde.
Medische beoordeling
4.4.
Appellant heeft aangevoerd dat hij wegens chronische pijnklachten in de linkerschouder, pijn aan de ribben en op de borst (hartstreek) meer beperkt is dan het Uwv heeft aangenomen. Deze beroepsgrond slaagt niet. Uit het rapport van de verzekeringsarts blijkt dat de cardioloog geen bijzonderheden heeft gevonden met betrekking tot de geclaimde hart-/borstklachten van appellant. In de FML van 5 mei 2022 zijn verschillende beperkingen opgenomen voor de schouder en de borstkas. Appellant heeft zijn standpunt dat de fysieke beperkingen zijn onderschat niet onderbouwd met (nieuwe) medische stukken, maar heeft volstaan met verwijzing naar de medische stukken die hij in de bezwaarprocedure heeft ingebracht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft deze medische informatie kenbaar bij zijn beoordeling betrokken en inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd waarom deze stukken geen aanleiding geven tot het aannemen van verdergaande fysieke beperkingen.
4.5.
Appellant heeft daarnaast aangevoerd dat onvoldoende gewicht is toegekend aan zijn psychische klachten. Volgens appellant is sprake van een stoornis in de energiehuishouding, wat volgens hem moet leiden tot een urenbeperking. Deze beroepsgrond slaagt niet. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft overtuigend gemotiveerd dat op de datum in geding geen sprake is van ernstige psychische problematiek en de vastgestelde beperkingen in de FML voldoende zijn. Appellant heeft geen medische stukken ingebracht die leiden tot een ander oordeel. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 5 mei 2022 aan de hand van de standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid afdoende gemotiveerd dat een urenbeperking niet aan de orde is. Bovendien blijkt uit onder meer uit het overgelegde huisartsenjournaal dat appellant meermaals is afgeraden om overdag te slapen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voldoende toegelicht dat de klachten met betrekking tot de slechte nachtrust van appellant verband houden met de slaaphygiëne en niet met een ziekte of gebrek. Dat bij de eerstejaars Ziektewet-beoordeling (EZWb) wel een urenbeperking was aangenomen doet aan het voorgaande niets af. Het betrof een tijdelijke urenbeperking die zag op een andere datum dan de datum in geding.
4.6.
De Raad volgt de rechtbank in het oordeel dat het beroep van appellant op de uitspraak van de rechtbank Den Haag [1] van 8 december 2021 geen doel treft nu het in deze zaak een situatie betreft waarin de datum in geding hetzelfde was, terwijl in onderhavige zaak de aangenomen urenbeperking bij de EZWb ziet op een andere periode dan de datum in geding. Ook het beroep op de uitspraak van de rechtbank Zeeland West-Brabant [2] van 1 november 2021 treft geen doel nu de rechtbank in deze zaak juist concludeert dat de verdergaande beperkingen (o.a. een urenbeperking) die zijn vastgesteld door de onafhankelijk deskundige niet overtuigend zijn gemotiveerd.
4.7.
De conclusie is dat in de FML van 5 mei 2022 de medische beperkingen van appellant op de datum in geding juist en volledig zijn weergegeven.
Arbeidskundige beoordeling
4.8.
Appellant heeft aangevoerd dat de functie samensteller kunststof niet geschikt is, nu appellant niet voortdurend alert is wegens medicatiegebruik. Zoals het Uwv terecht stelt ziet de beschrijving in de Resultaat functiebeoordeling "
Is voortdurend alert op onvolkomenheden aan de product(del)en" op de betekenis van zorgvuldige waarnemingen en is hiervoor in de functiebelasting geen kenmerkende belasting opgenomen. Ter zitting heeft gemachtigde van appellant betoogd dat deze beroepsgrond met name een verzekeringsgeneeskundige beroepsgrond betreft, nu appellant meent dat beperkingen moeten worden aangenomen op het gebied van het vasthouden van de aandacht en concentratie. Zoals onder 4.7 al is geconcludeerd, ziet de Raad geen aanleiding om te twijfelen aan de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgestelde beperkingen, zodat deze beroepsgrond niet slaagt.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering appellant een WIA-uitkering toe te kennen in stand blijft.
6. Appellant krijgt daarom geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C. Karman, in tegenwoordigheid van L.B. Vrugt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 januari 2024.
(getekend) C. Karman
(getekend) L.B. Vrugt