ECLI:NL:CRVB:2025:1092

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 juli 2025
Publicatiedatum
24 juli 2025
Zaaknummer
24/2352 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de ZW-uitkering van appellant en de beoordeling van medische beperkingen door het Uwv

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de ZW-uitkering van appellant per 18 maart 2023 door het Uwv. Appellant stelt dat hij door zijn medische beperkingen niet in staat is om passende functies te verrichten en dat hij recht heeft op een ZW-uitkering. De Centrale Raad van Beroep oordeelt echter dat het Uwv de ZW-uitkering terecht heeft beëindigd. De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting op 4 juni 2025, waarbij appellant werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. M. Kaplan, en het Uwv werd vertegenwoordigd door J.C. Geldof. De rechtbank Rotterdam had eerder het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, en de Raad onderschrijft dit oordeel. De Raad concludeert dat de verzekeringsartsen voldoende rekening hebben gehouden met de medische situatie van appellant en dat de geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt zijn. Het hoger beroep van appellant wordt afgewezen, en de beëindiging van de ZW-uitkering blijft in stand. Appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten en griffierecht.

Uitspraak

24/2352 ZW
Datum uitspraak: 16 juli 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 5 september 2024, 23/8532 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de ZW-uitkering van appellant per 18 maart 2023 heeft beëindigd. Volgens appellant was hij toen door zijn (medische) beperkingen niet in staat om passende functies te verrichten zodat hij onveranderd recht heeft op een ZW-uitkering. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de ZW-uitkering terecht heeft beëindigd.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. M. Kaplan, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 4 juni 2025. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. N. Talhaoui, kantoorgenoot van mr. Kaplan. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J.C. Geldof.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als productiemedewerker voor gemiddeld 35,63 uur per week. Op 7 januari 2022 heeft hij zich ziek gemeld met lichamelijke en psychische klachten. Appellant heeft een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) ontvangen.
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling heeft appellant het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 26 januari 2023. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor zijn laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellant vijf functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 17 februari 2023 de ZWuitkering van appellant met ingang van 18 maart 2023 beëindigd, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
1.3.
Bij besluit van 14 november 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft een extra beperking bij appellant aangenomen en heeft de FML op 5 oktober 2023 aangepast. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft een functie laten vervallen, heeft de vier resterende functies gehandhaafd en vastgesteld dat appellant ongewijzigd 75,91% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2.1.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft het standpunt van appellant, dat hij niet is gezien door de verzekeringsarts bezwaar en beroep, niet gevolgd omdat appellant is onderzocht op het spreekuur van de primaire verzekeringsarts en na de hoorzitting aanvullend is onderzocht door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Ook de stelling van appellant dat ten onrechte geen medische informatie bij zijn behandelaars is opgevraagd, heeft de rechtbank niet gevolgd.
2.2.
De rechtbank heeft geen reden gezien om het medisch oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt voor onjuist te houden. Niet is gebleken dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een onvolledig beeld heeft gehad van de medische situatie van appellant en meer beperkingen had moeten aannemen. De rechtbank heeft de stelling van appellant dat zijn klachten zijn onderschat dan ook niet gevolgd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht welke beperkingen voor appellants psychische en lichamelijke beperkingen zijn aangenomen en waarom geen aanleiding is gezien om verdergaande beperkingen aan te nemen. Appellant heeft ook niet met medische stukken onderbouwd dat hij verdergaand beperkt moet worden geacht en die aan het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep doen twijfelen.
2.3.
De rechtbank heeft de beroepsgrond van appellant dat de geduide functies ten onrechte als passend zijn beschouwd, niet gevolgd. De rechtbank heeft de motivering door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in haar rapport van 9 november 2023 en de toelichting van het Uwv in het verweerschrift en op de zitting in reactie op de beroepsgronden van appellant onderschreven.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft aangevoerd dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn klachten en in de FML onvoldoende beperkingen heeft opgenomen. Volgens appellant heeft hij energetische beperkingen ten gevolge van ondergewicht en een slaapstoornis en had daarom een urenbeperking moeten worden aangenomen. Daarnaast is sprake van rug-, schouder- en nekklachten. Appellant is geopereerd aan zijn duim en heeft daardoor krachtsverlies in de hand. Als gevolg hiervan heeft hij problemen met zijn handfuncties, waaronder fijne motoriek. De verzekeringsartsen hebben zijn handfuncties onvoldoende onderzocht. Verder lijdt appellant aan onder meer angstklachten, depressie en PTSS. Hij heeft moeite met drukke plekken, met veel geluidsoverlast en hij kan niet werken in een hectische en stresserende omgeving met deadlines en collega's.
3.2.
Appellant heeft per functie toegelicht waarom deze zijn belastbaarheid overschrijden.
Het standpunt van het Uwv
3.3.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de beëindiging van de ZW-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW behoudt een betrokkene na 52 weken van ongeschiktheid tot werken zijn ZW-uitkering, als hij als gevolg van ziekte minder kan verdienen dan 65% van zijn laatst verdiende loon (maatmaninkomen). Dit percentage wordt berekend door het maatmaninkomen te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Bij deze beoordeling wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de systematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. [1] Ook deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
4.2.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van het bestreden besluit. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die daaraan ten grondslag liggen. De verzekeringsartsen zijn op alle medische klachten van appellant ingegaan en hebben navolgbaar gemotiveerd tot welke beperkingen deze hebben geleid. Daaraan wordt toegevoegd dat zowel de verzekeringsarts als de verzekeringsarts bezwaar en beroep de handfuncties hebben onderzocht op grepen en kracht. Uit het onderzoek bleken geen duidelijke functiestoornissen, wel zijn er beperkingen aangenomen voor onder meer zwaar tillen en dragen. Voorts heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende en navolgbaar gemotiveerd dat met de in de FML opgenomen beperkingen voor onder meer fysiek zware belastingen, voldoende rekening is gehouden met de energetische klachten van appellant als gevolg van slaapapneu en ondergewicht. Voldoende is gemotiveerd waarom voor het daarnaast aannemen van een urenbeperking geen aanleiding is gezien. Appellant heeft geen nadere medische informatie overgelegd ter onderbouwing van zijn standpunt dat zijn beperkingen door het Uwv zijn onderschat.
4.3.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat, uitgaande van de juistheid van de FML van 5 oktober 2023, de geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft inzichtelijk gemotiveerd dat de functies appellants belastbaarheid niet overschrijden. De gronden van appellant richten zich met name tegen punten van belasting in de functies waarvoor hij niet beperkt is geacht.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de beëindiging van de ZW-uitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door S. Wijna, in tegenwoordigheid van A.K.F. Ouwehand als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2025.
(getekend) S. Wijna
(getekend) A.K.F. Ouwehand

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920.