ECLI:NL:CRVB:2025:1128
Centrale Raad van Beroep
- Proces-verbaal
- Rechtspraak.nl
Toekenning van bijstand met ingang van 1 oktober 2022; verzoek om terugwerkende kracht afgewezen
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarbij de appellant verzocht om bijstand met terugwerkende kracht vanaf 1 mei 2022. De Centrale Raad van Beroep heeft op 22 juli 2025 uitspraak gedaan. De appellant ontving in de relevante periode een Anw-uitkering, die later is ingetrokken en teruggevorderd door de Sociale Verzekeringsbank (Svb). De appellant stelt dat hij door deze intrekking feitelijk geen inkomen had en dat er bijzondere omstandigheden zijn die toekenning van bijstand met terugwerkende kracht rechtvaardigen.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt echter dat het verkeren in bijstandsbehoeftige omstandigheden op zich geen bijzondere omstandigheden oplevert die nopen tot toekenning van bijstand met terugwerkende kracht. De Raad concludeert dat de appellant in de periode van 1 mei 2022 tot en met 30 september 2022 over voldoende middelen beschikte om in zijn levensonderhoud te voorzien, ondanks de intrekking van de Anw-uitkering. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek om bijstand met terugwerkende kracht af.
De uitspraak benadrukt dat de appellant, door de schending van de inlichtingenverplichting, niet in aanmerking komt voor een eerdere toekenning van bijstand. De kosten van het hoger beroep worden niet vergoed, omdat het hoger beroep niet slaagt. De uitspraak is openbaar uitgesproken en is gebaseerd op de overwegingen die in het proces-verbaal zijn vastgelegd.