ECLI:NL:CRVB:2025:1161

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 augustus 2025
Publicatiedatum
5 augustus 2025
Zaaknummer
22/3378 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om immateriële schadevergoeding wegens niet onderbouwde stress door onjuiste bijstandsnorm

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 augustus 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Amsterdam. De appellante, die vanaf 6 juli 2000 bijstand ontving, was het niet eens met de toepassing van de kostendelersnorm door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. Dit leidde tot een verzoek om immateriële schadevergoeding, omdat zij stelde grote stress te hebben ervaren door de onjuiste bijstandsnorm. De rechtbank had het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat er geen onrechtmatig besluit was vastgesteld en de appellante haar claim niet had onderbouwd.

De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting op 24 juni 2025, waar de appellante werd vertegenwoordigd door haar advocaat, mr. J. Ruijs, en het college door mr. L. Hugenholtz. De Raad oordeelde dat de appellante niet had aangetoond dat zij daadwerkelijk schade had geleden door de toepassing van de kostendelersnorm. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af, omdat er geen aanleiding was voor vergoeding van immateriële schade. De appellante kreeg geen proceskostenvergoeding en het betaalde griffierecht werd niet vergoed.

Uitspraak

22/3378 PW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 21 oktober 2022, 22/2138 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
Datum uitspraak: 5 augustus 2025

SAMENVATTING

Deze zaak gaat over een afgewezen verzoek om immateriële schadevergoeding. In dit geval kan in het midden blijven of sprake is van onrechtmatige besluitvorming, omdat appellante niet heeft onderbouwd dat zij door de toepassing van een onjuiste bijstandsnorm van voor schadevergoeding in aanmerking komende stress heeft geleden. Alleen al daarom komt het verzoek van appellante om immateriële schadevergoeding niet voor toewijzing in aanmerking. Het hoger beroep van appellante slaagt dus niet.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. J. Ruijs, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 24 juni 2025. Voor appellante is mr. Ruijs verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L. Hugenholtz.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante heeft vanaf 6 juli 2000 tot 2 september 2019 bijstand ontvangen naar de norm voor een alleenstaande, laatstelijk op grond van de Participatiewet. Naar aanleiding van een nieuwe aanvraag heeft het college met een besluit van 10 oktober 2019 aan appellante met ingang van 10 september 2019 bijstand toegekend naar de kostendelersnorm op basis van een tweepersoonshuishouden (50% van de gehuwdennorm). Hiertoe heeft het college besloten, omdat appellante haar hoofdverblijf heeft op het uitkeringsadres en zij op dat adres kosten kan delen met haar dochter, X, die als kostendelende medebewoner van 21 jaar of ouder is aangemerkt. Appellante was het daarmee niet eens en dit heeft uiteindelijk geleid tot een beroepsprocedure bij de rechtbank. Tijdens de beroepsprocedure heeft appellante een bewijs van inschrijving van het ROC ingediend, waaruit blijkt dat X sinds 1 augustus 2019 staat ingeschreven voor een opleiding in de beroepsbegeleidende leerweg. Hieruit volgt dat X ten onrechte als kostendelende medebewoner is aangemerkt. Om die reden heeft het college met een besluit van 24 februari 2020 zijn eerdere besluitvorming herzien in die zin dat aan appellante per 10 september 2019 alsnog bijstand is verleend naar de norm voor een alleenstaande. Over de periode van vijf maanden waarover de kostendelersnorm ten onrechte is toegepast heeft een nabetaling plaatsgevonden.
1.2.
Appellante heeft met een brief van 1 februari 2022 het college verzocht om schadevergoeding, onder meer omdat appellante in de vijf maanden dat de kostendelersnorm ten onrechte is toegepast in grote stress heeft moeten leven. Appellante heeft de immateriële schade begroot op € 2.592,50. Dit bedrag staat gelijk aan de hoogte van de kostendelersnorm op grond van een tweepersoonshuishouden voor een periode van vijf maanden.
1.3.
Met een besluit van 31 maart 2022 heeft het college het verzoek om schadevergoeding van appellante afgewezen. Aan dat besluit ligt, samengevat weergegeven, ten grondslag dat geen sprake is van een onrechtmatig besluit en dat daarnaast niet is voldaan aan de voorwaarden tot toekenning van een immateriële schadevergoeding als bedoeld in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek.
1.4.
Appellante heeft met een brief van 24 mei 2022 bij de rechtbank overeenkomstig artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht een verzoek gedaan om het college te veroordelen tot vergoeding van schade zoals genoemd in 1.2.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Hiertoe heeft de rechtbank, samengevat weergegeven, overwogen dat niet gebleken is van een onrechtmatig besluit en dat appellante, voor zover van belang, haar verzoek om immateriële schadevergoeding niet heeft onderbouwd.
Het standpunt van appellante
3. Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat zij daartegen heeft aangevoerd, wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het verzoek om schadevergoeding heeft afgewezen aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1.
Appellante heeft, samengevat weergegeven, aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat geen sprake is van een onrechtmatig besluit en dat zij, door de onjuiste toepassing van de kostendelersnorm over een periode van vijf maanden, gebukt is gegaan onder grote stress. Deze beroepsgrond slaagt niet. Hiertoe is het volgende van belang.
4.1.1.
Ter zitting is vastgesteld dat de schade die appellante stelt te hebben geleden alleen immateriële schade betreft. In dit geval kan in het midden blijven of sprake is van onrechtmatige besluitvorming, omdat appellante – zoals ter zitting ook door haar gemachtigde is erkend – de grote stress waaronder zij stelt gebukt te zijn gegaan op geen enkele manier heeft onderbouwd. Alleen al hierom bestaat geen aanleiding voor vergoeding van immateriële schade.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de afwijzing van het verzoek om schadevergoeding in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Wolfrat als voorzitter en J.T.H. Zimmerman en D.H. Harbers als leden, in tegenwoordigheid van M.S. van Veller als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 augustus 2025.
(getekend) M. Wolfrat
(getekend) M.S. van Veller

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 8:88, eerste lid, onder a
De bestuursrechter is bevoegd op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van een onrechtmatig besluit.
Burgerlijk Wetboek
Artikel 6:106
Voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, heeft de benadeelde recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding:
a. indien de aansprakelijke persoon het oogmerk had zodanig nadeel toe te brengen;
b. indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast;
c. indien het nadeel gelegen is in aantasting van de nagedachtenis van een overledene en toegebracht is aan de niet van tafel en bed gescheiden echtgenoot, de geregistreerde partner of een bloedverwant tot in de tweede graad van de overledene, mits de aantasting plaatsvond op een wijze die de overledene, ware hij nog in leven geweest, recht zou hebben gegeven op schadevergoeding wegens het schaden van zijn eer of goede naam.