ECLI:NL:CRVB:2025:1169

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 juli 2025
Publicatiedatum
6 augustus 2025
Zaaknummer
24/2222 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering op basis van gebrek aan nieuwe feiten of omstandigheden

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep geoordeeld over de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellant een WIA-uitkering toe te kennen. Appellant, die zich in 2010 ziekmeldde, heeft meerdere keren geprobeerd een WIA-uitkering te verkrijgen, maar het Uwv heeft steeds geweigerd, met de argumentatie dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een herbeoordeling rechtvaardigden. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en ook in hoger beroep heeft de Raad geoordeeld dat het Uwv terecht geen nieuwe medische beoordeling heeft uitgevoerd. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat zijn medische situatie is verslechterd, maar de Raad heeft geconcludeerd dat er geen bewijs is geleverd voor deze claim. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en houdt de weigering van de WIA-uitkering in stand. Appellant krijgt geen proceskostenvergoeding of terugbetaling van griffierechten.

Uitspraak

24/2222 WIA
Datum uitspraak: 30 juli 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 16 augustus 2024, 23/9841 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd appellant een WIAuitkering toe te kennen.

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 18 juni 2025. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. V.A.R. Kali.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als pijpfitter/monteur voor 39,23 uur per week en op 6 mei 2010 heeft hij zich ziekgemeld. Bij besluit van 29 maart 2012 heeft het Uwv geweigerd appellant per 3 mei 2012 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen. Het door appellant hiertegen gemaakte bezwaar heeft het Uwv bij besluit van 6 september 2012 ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft appellant beroep ingesteld. Bij uitspraak van 12 april 2013 heeft de rechtbank ZeelandWestBrabant dit beroep ongegrond verklaard.
1.2.
In 2013 heeft appellant zich bij het Uwv gemeld met een verslechterde medische situatie, waarna op 17 december 2013 een nieuwe Functionele Mogelijkhedenlijst is opgesteld. Bij besluit van 16 januari 2014 heeft het Uwv geweigerd appellant per 1 maart 2013 een WIAuitkering toe te kennen aangezien hij nog steeds minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Appellant heeft hiertegen bezwaar en – nadat het Uwv zijn besluit heeft gehandhaafd – beroep ingesteld. Bij uitspraak van 25 november 2014 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van appellant ongegrond verklaard.
1.3.
Naar aanleiding van een melding van toegenomen psychische klachten per 1 augustus 2014 heeft de verzekeringsarts vastgesteld dat de beperkingen niet zijn toegenomen en is geweigerd een WIA-uitkering toe te kennen.
1.4.
Op 27 april 2017 heeft appellant zich opnieuw met toegenomen klachten bij het Uwv gemeld, waarbij ook melding is gemaakt van een slaapapneu. Bij besluit van 24 juli 2017 heeft het Uwv geweigerd appellant per 20 april 2017 een WIA-uitkering toe te kennen. Dit besluit is door de uitspraak van de Raad van 13 augustus 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2049 in rechte komen vast te staan. In deze uitspraak heeft de Raad geoordeeld dat de slaapapneu een andere ziekteoorzaak betreft dan de PTSS klachten waarvoor appellant in 2012 beperkt is geacht.
1.5.
Op 29 september 2021 heeft appellant een aanvraag gedaan voor een WIA-uitkering, waarbij als eerste ziektedag is vermeld 20 maart 2009. Het Uwv heeft deze aanvraag aangemerkt als een verzoek om terug te komen van het besluit van 29 maart 2012 en dit verzoek bij besluit van 11 oktober 2021 afgewezen omdat geen sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden. Het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar is ongegrond verklaard bij besluit van 23 augustus 2023. Daarbij is het verzoek van appellant ook aangemerkt als een beroep op artikel 55 van de Wet WIA. Volgens het Uwv was een toenameclaim slechts mogelijk tot 3 mei 2017 en wordt bij een claim per een latere datum geen medisch/arbeidskundige herbeoordeling meer uitgevoerd.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv zich terecht op het standpunt gesteld dat appellant geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangevoerd. Ondanks het verzoek daartoe in bezwaar heeft appellant geen nieuwe (medische) gegevens overgelegd. Het bestreden besluit is niet evident onredelijk. In verband met de gestelde toename van beperkingen heeft appellant in bezwaar te kennen gegeven dat het gaat om de in 2017 gediagnosticeerde OSAS. Ten aanzien van deze ziekteoorzaak heeft de Raad echter al geoordeeld dat appellant hiermee niet de wachttijd heeft doorlopen en het dus een andere ziekteoorzaak betreft. De rechtbank ziet geen aanleiding in deze procedure een ander standpunt in te nemen. Dit betekent dat het Uwv in dit geval niet gehouden was een nieuw medisch onderzoek uit te voeren en ook een arbeidskundig onderzoek is niet aan de orde. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv appellant terecht niet in aanmerking gebracht voor een WIA-uitkering.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat het Uwv ten onrechte geen onderzoek heeft laten verrichten door een verzekeringsarts. Ook zijn volgens appellant zijn slaapproblemen verslechterd, heeft hij constant rugpijn en moet hij iedere dag pijnstillers gebruiken.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van een WIA-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd is in essentie een herhaling van de gronden die hij in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat voor het terugkomen van het besluit van 29 maart 2012 geen aanleiding bestond en dat het beroep op artikel 55 van de Wet WIA moet worden afgewezen. De overwegingen die tot dit oordeel hebben geleid worden onderschreven. Daarbij wordt benadrukt dat geen noodzaak bestond voor een nieuw medisch onderzoek. Reeds bij besluit van 24 juli 2017 heeft het Uwv de gehele amberperiode beoordeeld en in zijn uitspraak van 13 augustus 2021 heeft de Raad nadrukkelijk overwogen dat de klachten als gevolg van OSAS niet voortkomen uit dezelfde ziekteoorzaak waarmee appellant in 2012 de wachttijd heeft doorlopen. Voor zover appellant stelt dat, behoudens klachten als gevolg van OSAS, ook andere klachten zijn toegenomen, heeft hij daarvan geen begin van bewijs aangedragen. Ook daarom bestond voor het Uwv geen aanleiding om appellant nogmaals te onderzoeken tijdens een nieuw spreekuur van een verzekeringsarts. [1]

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering van de WIA-uitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van C.M. Snellenberg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 juli 2025.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) C.M. Snellenberg

Voetnoten

1.Vgl. CRvB 5 oktober 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2171.