ECLI:NL:CRVB:2025:1178

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 augustus 2025
Publicatiedatum
6 augustus 2025
Zaaknummer
24/1408 WLZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag voor Wlz-zorg wegens onvoldoende vastgestelde blijvende zorgbehoefte

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 augustus 2025 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant die een aanvraag voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) had ingediend. De aanvraag was eerder afgewezen door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) op basis van adviezen van een medisch adviseur en het Zorginstituut Nederland. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had deze afwijzing bevestigd, omdat er onvoldoende bewijs was dat de appellant een blijvende behoefte had aan 24 uur zorg in de nabijheid. De Raad oordeelt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de aanvraag van de appellant voor Wlz-zorg terecht is afgewezen. De Raad stelt vast dat er in de te beoordelen periode nog nadere diagnostiek moest plaatsvinden en dat de huidige situatie van de appellant niet als blijvend kan worden gekwalificeerd. De Raad wijst erop dat de appellant in hoger beroep geen nieuwe gronden heeft aangevoerd die de eerdere beslissing van de rechtbank kunnen weerleggen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en stelt dat het CIZ zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen recht bestaat op Wlz-zorg. De appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten en griffierecht, omdat het hoger beroep niet slaagt.

Uitspraak

24/1408 WLZ
Datum uitspraak: 6 augustus 2025
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 23 mei 2024, 22/2486 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het Centrum Indicatiestelling Zorg (het CIZ)
SAMENVATTING
De Raad is evenals de rechtbank van oordeel dat het CIZ de aanvraag van appellant voor Wlzzorg terecht heeft afgewezen. Dat bij appellant sprake is van een blijvende behoefte aan 24 uur per dag zorg in de nabijheid kan nog niet worden vastgesteld. In de te beoordelen periode moest nadere diagnostiek nog plaatsvinden. Mede gelet op de daaruit mogelijk voortvloeiende behandelingen en de jonge leeftijd van appellant, kan dan ook niet worden uitgesloten dat zijn beperkingen en daarmee zijn zorgbehoefte, verminderd kunnen worden.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. L.L. Ross, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het CIZ heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 25 juni 2025. Voor appellant is mr. Ross verschenen en zijn moeder en wettelijk vertegenwoordiger [naam wettelijk vertegenwoordiger] . Het CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I.C.J.G. Maris-Kindt en mr. J.E. Koedood.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant is geboren in 2015 en bekend met een ontwikkelingsachterstand, selectief eetgedrag en gedragsproblemen/psychische klachten. In juni 2021 is namens appellant gevraagd om zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz).
1.2.
Met het besluit van 30 juli 2021, gehandhaafd met de beslissing op bezwaar van 7 april 2022 (bestreden besluit), heeft het CIZ de aanvraag afgewezen. Het CIZ heeft zich op grond van adviezen van een medisch adviseur en van het Zorginstituut Nederland op het standpunt gesteld dat geen recht bestaat op zorg op grond van de Wlz onder meer omdat het ontwikkelingsperspectief van appellant onduidelijk is en daarmee ook onvoldoende duidelijk is of de huidige situatie blijvend is.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft geoordeeld dat het CIZ voldoende heeft gemotiveerd dat nog niet kan worden vastgesteld dat de behoefte aan 24 uur per dag zorg in de nabijheid blijvend is. Niet gebleken is dat door behandeling vooruitgang niet meer mogelijk is. De stelling van appellant dat hij al zeer veel verschillende behandelingen heeft ondergaan zonder dat er een oorzaak is gevonden voor zijn eetstoornis, dat die behandelingen zijn eetstoornis niet hebben verbeterd en dat die stoornis overduidelijk in de weg staat aan het verbeteren van zijn ontwikkeling, heeft de rechtbank niet gevolgd omdat appellant niet heeft onderbouwd welke behandelingen hij heeft gehad. Daarnaast hebben verschillende aanbevolen onderzoeken nog niet plaatsgevonden. Mede gelet op mogelijke behandelingen en de jonge leeftijd van appellant, kan dan ook niet worden uitgesloten dat zijn beperkingen – en daarmee zijn zorgbehoefte – verminderd kunnen worden. De rechtbank heeft geoordeeld dat het besluit van het CIZ, waarbij aan appellant Wlz-zorg is geweigerd, in stand blijft.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens omdat zijn behoefte aan 24 uur per dag zorg blijvend is. Er is ook sprake van een verstandelijke handicap. Appellant verwijst hiervoor naar een (tweede) IQ-test in juni 2023. Vanaf de aanvraag in 2021 tot nu is er geen verbetering in zijn situatie te zien. Appellant eet af en toe zelf een cracker als hij op school is, maar lang niet altijd. Appellant verwijst naar een brief van kinderarts J.F.M. Bruinenberg van 27 september 2024 waaruit blijkt dat medicamenteuze behandeling geen oplossing of verbetering heeft laten zien voor de gedragsmatige problemen. Dit bevestigt het beeld dat de situatie duurzaam van aard is.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Appellant heeft in hoger beroep geen wezenlijk nieuwe of andere gronden naar voren
gebracht en zich grotendeels beperkt tot het herhalen van de in bezwaar en beroep
aangevoerde gronden. De rechtbank heeft deze beroepsgronden in de aangevallen uitspraak besproken en gemotiveerd waarom deze gronden niet slagen. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en voegt daar het volgende aan toe.
4.2.
De te beoordelen periode loopt vanaf 22 juni 2021 (moment van de aanvraag) tot 7 april 2022 (moment van het bestreden besluit). Tussen partijen is niet in geschil dat appellant in deze periode was aangewezen op 24 uur per dag zorg in de nabijheid. Maar de blijvendheid van deze zorgbehoefte kon nog niet worden vastgesteld. Er was nog nadere diagnostiek gaande. Na afronding daarvan zou kunnen worden vastgesteld of behandeling was aangewezen. Niet is uitgesloten dat een eventuele behandeling tot een verbetering van het functioneren en vermindering van de zorgbehoefte zou kunnen leiden. De conclusie is dat het CIZ zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat in de te beoordelen periode nog niet kon worden vastgesteld dat bij appellant sprake is van een blijvende behoefte aan 24 uur zorg in de nabijheid, als bedoeld in de Wlz. De informatie die appellant in hoger beroep heeft overgelegd dateert van na de te beoordelen periode en kan alleen al daarom aan deze conclusie niet afdoen.
4.3.
Gelet op de onder 4.2 getrokken conclusie behoeven de beroepsgronden van appellant die betrekking hebben op de aanwezigheid van een verstandelijke handicap geen bespreking meer.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door K.H. Sanders als voorzitter en B. Serno en C.W.C.A. Bruggeman als leden, in tegenwoordigheid van C.C.M. van ‘t Hol als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 augustus 2025.
(getekend) K.H. Sanders
(getekend) C.C.M. van ‘t Hol