ECLI:NL:CRVB:2025:1265

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 augustus 2025
Publicatiedatum
26 augustus 2025
Zaaknummer
24/2783 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellante per 7 april 2023 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellante, die zich op 18 december 2020 ziekmeldde met psychische klachten, betwist de conclusie van het Uwv en stelt dat zij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 9 juli 2025, waarbij appellante werd bijgestaan door haar advocaat, mr. A. el Ouath, en het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. G.A. Vermeijden. De Raad oordeelt dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend, omdat de medische beoordeling zorgvuldig is uitgevoerd en de belastbaarheid van appellante in de geselecteerde functies niet wordt overschreden. De rechtbank had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Raad bevestigt dit oordeel. De Raad wijst erop dat sociale factoren, zoals de gezinssituatie van appellante, buiten beschouwing moeten blijven bij de beoordeling van de belastbaarheid. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en appellante krijgt geen vergoeding voor proceskosten.

Uitspraak

24/2783 WIA
Datum uitspraak: 14 augustus 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 4 november 2024, 24/2837 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht appellante per 7 april 2023 geen WIAuitkering heeft toegekend, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellante heeft zij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan zij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. A. el Ouath, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 9 juli 2025. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. El Ouath. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.A. Vermeijden.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante heeft voor het laatst gewerkt als assemblagemedewerkster voor 31,31 uur per week. Op 18 december 2020 heeft zij zich ziekgemeld met psychische klachten. Nadat appellante een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een arts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. Deze arts heeft vastgesteld dat appellante bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst van 28 maart 2023. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor haar laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellante functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 4 augustus 2023 geweigerd appellante met ingang van 7 april 2023 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Bij besluit van 12 februari 2024 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2.1.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Naar het oordeel van de rechtbank is het medisch onderzoek van het Uwv zorgvuldig geweest. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft kennisgenomen van de aanwezige medische informatie die in het dossier aanwezig is, heeft appellante gesproken tijdens het spreekuur en heeft de medische informatie die hij tijdens het spreekuur van appellante heeft verkregen kenbaar bij zijn beoordeling betrokken. Daarnaast is het vaste rechtspraak van de Raad [1] dat een verzekeringsarts in beginsel op zijn eigen oordeel mag varen. Dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen contact heeft opgenomen met behandelaren van appellante, leidt niet tot een ander oordeel. Raadpleging van de behandelend sector is pas geboden als de behandelend sector een beredeneerd afwijkend idee heeft over de medische beperkingen. Die situatie heeft zich hier niet voorgedaan. De rechtbank heeft niet getwijfeld aan de juistheid van de medische beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De stelling van appellante dat de lopende behandelingen en medische klachten onvoldoende zijn meegewogen, heeft de rechtbank niet gevolgd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft rekening gehouden met een verminderde psychische belastbaarheid en de ADHD en daarvoor in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren beperkingen aangenomen. Er zijn geen lichamelijke beperkingen aangenomen, omdat uit de brief van de fysiotherapeut blijkt van stressgerelateerde pijnklachten. Dat betekent dat de klachten geen gevolg zijn van structurele, somatische of anatomische afwijkingen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft terecht opgemerkt dat belastende sociale factoren, zoals de gezinssituatie van appellante, buiten de beoordeling dienen te worden gelaten bij het vaststellen van de belastbaarheid. Oog voor de menselijke maat betekent niet dat onverzekerde zaken verzekerd zijn. De rechtbank heeft tot slot geen grond gezien voor het oordeel dat de belasting van de geselecteerde functies de mogelijkheden van appellante overschrijdt.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Daartoe heeft appellante aangevoerd dat het medisch onderzoek van het Uwv onzorgvuldig is geweest, omdat het te kort heeft geduurd, slechts een momentopname was en de verzekeringsartsen van het Uwv geen contact hebben opgenomen met haar behandelaars. Appellante heeft gesteld dat de uit haar lichamelijke en psychische klachten voortkomende beperkingen zijn onderschat. Daarbij heeft appellante erop gewezen dat zij chronische migraine heeft. Ook heeft appellante aangevoerd dat haar individuele situatie onvoldoende is meegewogen door het Uwv, waaronder de aanzienlijke zorg die zij als alleenstaande moeder aan haar twee jonge kinderen, die beiden kampen met aandoeningen, moet verlenen. Het buiten beschouwing laten van haar individuele situatie is volgens appellante in strijd met het wetsvoorstel van 6 januari 2024, de Wet versterking waarborgfunctie Awb, over onder meer de menselijke maat in de Algemene wet bestuursrecht. Appellante heeft de Raad gevraagd een onafhankelijke deskundige te benoemen. Appellante heeft gesteld dat de voor haar geselecteerde voorbeeldfuncties veelal vergelijkbaar zijn met de maatgevende functie van assemblagemedewerkster, dan wel meer fysieke inspanningen en mentale stress opleveren.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de WIA-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.2.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het onderzoek van de artsen van het Uwv voldoende zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. De beroepsgrond dat het medisch onderzoek van het Uwv te onzorgvuldig is geweest, slaagt niet. Daargelaten dat in de betreffende rapporten niet is genoteerd hoeveel tijd de spreekuren in beslag hebben genomen, is er geen aanknopingspunt voor het oordeel dat de spreekuren onzorgvuldig zijn geweest omdat ze te kort hebben geduurd. Daarbij wordt betrokken dat appellante, op de vraag van de verzekeringsarts bezwaar en beroep of er zaken zijn die niet zijn besproken en die ze ook nog wil melden, heeft geantwoord “geen”. Er is ook geen aanknopingspunt voor het oordeel dat de uit haar lichamelijke en psychische klachten voortkomende beperkingen zijn onderschat. In bezwaar is de verzekeringsarts bezwaar en beroep ervan uitgegaan dat appellante ADHD en niet ADD heeft, en ondanks dat toen de diagnose autismespectrumstoornis (ASS) nog niet definitief was vastgesteld, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op basis van de informatie van de psycholoog met deze diagnose rekening gehouden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht dat de diagnose ASS de gerapporteerde psychische klachten en ervaren beperkingen niet anders maakt. Het Uwv wordt gevolgd in zijn reactie dat appellante de migraine op het spreekuur van 16 maart 2023 van de verzekeringsarts niet naar voren heeft gebracht. Ook bij vorige spreekuren in 2022 heeft zij klachten van migraine of hoofdpijn niet genoemd. Pas in bezwaar, bij het spreekuur van 5 februari 2024, heeft appellante gesteld dat zij chronische migraine heeft. Omdat uit de medicatielijst blijkt dat het middel Sumatriptan pas sinds 23 januari 2024 aan appellante is voorgeschreven, is er geen aanknopingspunt voor het oordeel dat voor de migraine op de datum in geding (7 april 2023) aanvullende beperkingen aan de orde waren.
4.3.
De beroepsgrond dat de menselijke maat niet in acht is genomen, gelet op haar moeilijke thuissituatie, slaagt niet. In wezen is deze grond gericht tegen de uitgangspunten voor het vaststellen van de belastbaarheid. Het oordeel van de rechtbank dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep terecht heeft opgemerkt dat belastende sociale factoren, zoals de gezinssituatie van appellante, buiten de beoordeling worden gelaten bij het vaststellen van de belastbaarheid, is juist. Zorgtaken in de thuissituatie en de daaraan verbonden belasting moeten volgens vaste rechtspraak [2] buiten beschouwing blijven. Bij het beoordelen van de belastbaarheid van appellante heeft het Uwv dan ook terecht geen rekening gehouden met de thuissituatie van appellante.
4.4.
Omdat twijfel aan de medische beoordeling ontbreekt, bestaat er geen aanleiding over te gaan tot benoeming van een deskundige.
Arbeidskundige beoordeling
4.5.
Wat appellante heeft aangevoerd geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de geselecteerde functies in medisch opzicht voor haar niet geschikt zijn. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft voldoende gemotiveerd dat de belastbaarheid van appellante in de geselecteerde functies niet wordt overschreden. De stelling dat deze functies vergelijkbaar zijn met de maatgevende arbeid, slaagt niet. De belasting in deze functies verschilt van de belasting in de maatgevende arbeid, onder meer op het aspect veelvuldige deadlines en productiepieken.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering appellante een WIA-uitkering toe te kennen in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van A.M. Korver als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 augustus 2025.
(getekend) E.W. Akkerman
De griffier is verhinderd te ondertekenen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 3 maart 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:567.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 31 augustus 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BR6452.