ECLI:NL:CRVB:2025:1281
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische geschiktheid voor functies
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 augustus 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een WIA-uitkering aan appellante, die zich per 1 mei 2023 ziek had gemeld. Appellante, die minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht, betwistte de beslissing van het Uwv dat haar geen WIA-uitkering werd toegekend. De Raad oordeelde dat het Uwv voldoende medische en arbeidskundige grondslagen had voor zijn besluit. Appellante stelde dat zij meer beperkingen had dan het Uwv aannam, maar de Raad volgde dit standpunt niet. De rechtbank had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 14 mei 2024, die de belastbaarheid van appellante vastlegde. De Raad concludeerde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies medisch geschikt waren voor appellante. Het hoger beroep van appellante werd afgewezen, en de weigering van de WIA-uitkering bleef in stand. Appellante kreeg geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.