ECLI:NL:CRVB:2020:157
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake recht op ziekengeld en geschiktheid van functies in medisch opzicht
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 januari 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. Appellante had zich ziek gemeld en ontving ziekengeld op basis van de Ziektewet. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellante met ingang van 20 juli 2014 geen recht meer had op ziekengeld omdat zij meer dan 65% van haar maatmaninkomen kon verdienen. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft haar bezwaar afgewezen. De rechtbank heeft het beroep van appellante gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de rechtbank een deskundige had moeten benoemen en dat er geen sprake was van equality of arms. De Raad heeft overwogen dat appellante voldoende gelegenheid heeft gehad om haar standpunt te onderbouwen en dat er geen reden is om aan te nemen dat haar beperkingen zijn onderschat. De Raad heeft de eerdere oordelen van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige bevestigd en geoordeeld dat het Uwv voldoende gemotiveerd heeft dat de aan de toetsing ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante. De Raad heeft geconcludeerd dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
De uitspraak benadrukt het belang van de zorgvuldigheid in de beoordeling van medische informatie en de rol van de bestuursrechter in het waarborgen van de equality of arms. De Raad heeft geen aanleiding gezien om een deskundige te benoemen, aangezien de informatie van de behandelend artsen door de verzekeringsarts is betrokken bij de beoordeling van de beperkingen van appellante. De Raad heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken.