ECLI:NL:CRVB:2025:1294

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 augustus 2025
Publicatiedatum
29 augustus 2025
Zaaknummer
23/2999 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van Anw-uitkering met betrekking tot persoonlijke omstandigheden van appellante

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 augustus 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de terugvordering van een Anw-uitkering aan appellante door de Sociale Verzekeringsbank (Svb). Appellante ontving van april tot en met september 2015 ten onrechte een wezenuitkering, wat resulteerde in een schuld van € 4.524,02. De Svb heeft bepaald dat appellante vanaf 1 januari 2022 € 31,50 per maand moet terugbetalen. Appellante heeft zich beroepen op persoonlijke en familiale omstandigheden als dringende reden om van invordering af te zien. De Raad oordeelt echter dat appellante onvoldoende onderbouwing heeft geleverd om af te wijken van de standaard betalingsregeling op basis van de hardheidsclausule van artikel 3, zevende lid, van de Regeling Anw. De rechtbank had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Raad bevestigt deze uitspraak. De Raad concludeert dat er geen kennelijk onredelijk resultaat is en dat appellante geen recht heeft op vergoeding van proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

23/2999 ANW, 25/969 ANW
Datum uitspraak: 28 augustus 2025
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 6 oktober 2023, 22/4408 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
SAMENVATTING
Appellante heeft een schuld bij de Svb omdat zij in april tot en met september 2015 ten onrechte een wezenuitkering heeft ontvangen. De Svb heeft besloten dat appellante met ingang van 1 januari 2022 € 31,50 per maand moet terugbetalen. Appellante stelt dat vanwege haar persoonlijke omstandigheden moet worden afgezien van invordering. De Raad is van oordeel dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn voor een kennelijk onredelijk resultaat in de zin van de Regeling tenuitvoerlegging bestuurlijke boeten en terugvordering onverschuldigde betalingen.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. J.M.G. Hulsman, advocaat, hoger beroep ingesteld. De Svb heeft een verweerschrift ingediend. Partijen hebben op verzoek van de Raad nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 17 juli 2025. Voor appellante is mr. Hulsman verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.F. Sturmans.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante ontving een wezenuitkering op grond van de Anw [1] en heeft een schuld aan de Svb. Deze is ontstaan als gevolg van herziening van het recht op wezenuitkering, omdat zij vanaf 3 maart 2015 geen onderwijs meer volgde: bij besluit van 28 september 2015 heeft de Svb bepaald dat appellante over de periode van april tot en met september 2015 geen recht had op de wezenuitkering. Bij afzonderlijk besluit van dezelfde datum is een bedrag van € 4.524,02 van appellante teruggevorderd. Deze besluiten staan in rechte vast. Sinds die tijd heeft appellante op deze geldschuld niet afgelost omdat de aflossingscapaciteit daarvoor ontbrak.
1.2.
Een laatste periodieke herberekening van de aflossingscapaciteit vond plaats na inwerkingtreding van de Wvbvv [2] per 1 januari 2021. Met een besluit van 19 november 2021 is per 1 januari 2022 de aflossingscapaciteit van appellante berekend op € 31,50 per maand en is besloten dat appellante dit bedrag maandelijks moet terugbetalen.
1.3.
Met een besluit van 15 juni 2022 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar van appellante, voor zover van belang, ongegrond verklaard. Daarbij is overwogen dat geen sprake is van dringende redenen om van invordering af te zien. Bij besluit van 16 december 2022 is de betalingsregeling van € 31,50 per maand ingetrokken omdat appellante geen enkele betaling heeft gedaan. Er is nog een termijn voor terugbetaling geboden en er zijn invorderingsmaatregelen aangekondigd.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat er te weinig informatie is over de inkomenspositie en de gestelde mentale gezondheid van appellante om over te gaan tot een lagere invordering dan de vastgestelde 5% van het totale inkomen van appellante. De rechtbank begrijpt dat de grootmoeder zich verantwoordelijk voelt voor de invordering. Het is dan nodig om van appellante de benodigde informatie te verkrijgen over de inkomenspositie, dan wel de mentale gezondheid van appellante zodat de Svb daar eventueel rekening mee kan houden. De rechtbank is van oordeel dat bij de huidige stand van zaken onvoldoende is onderbouwd dat sprake is van een dringende reden.
Het standpunt van appellante
3. Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft aangevoerd dat sprake is van dringende redenen om geheel van invordering af te zien.
3.1.
Daartoe heeft de gemachtigde van appellante gewezen op de volgende feiten. Appellante is op jeugdige leeftijd haar moeder op een ingrijpende wijze verloren. Zij draagt daar dagelijks de gevolgen van, heeft om die reden moeite zorg te dragen voor haar eigen kind en laat dat grotendeels over aan de overgrootmoeder. De invordering van een deel van de wezenuitkering is een voortdurende rauwe herinnering aan al hetgeen mis is gegaan in haar jeugd. De grootmoeder tracht de gevolgen op te vangen, doch heeft last van een zeer slechte gezondheid. Appellante communiceert vrijwel niet en schermt zichzelf af. De zorgen zijn groot en de hoop is dat gedurende deze procedure alsnog voldoende onderbouwing boven water komt over het inkomen en de sociale druk opdat de Svb zich alsnog bereid verklaart af te zien van invordering. Appellante is na het overlijden van haar moeder opgevoed door haar grootmoeder. De balans tussen de kleindochter en haar grootmoeder is zeer kwetsbaar en de invordering levert een dermate grote spanning op dat appellante weigert haar financiële gegevens te geven en grootmoeder voor die situatie verantwoordelijk stelt, aldus de gemachtigde van appellante.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond heeft verklaard aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1.
Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
Voorop wordt gesteld dat appellante de gerechtigde van de Anw-uitkering was en dat de herzienings-en terugvorderingsbesluiten van 28 september 2015 daarom aan haar zijn gericht. Dit betekent dat de verplichting tot betaling van de geldschuld op appellante rust en niet op de grootmoeder. De Anw kent ook niet de mogelijkheid dat van een ander dan de gerechtigde wordt teruggevorderd.
4.3.
Appellante heeft aangevoerd dat sprake is van dringende redenen om van invordering af te zien. De Raad vat dit op als een beroep op de hardheidsclausule in artikel 3, zevende lid, van de Regeling. [3]
4.4.
De Regeling is gebaseerd op artikel 55 van de Anw op grond waarvan regels kunnen worden gesteld met betrekking tot de wijze van tenuitvoerlegging van de beschikking waarbij is vastgesteld dat onverschuldigd is betaald. Artikel 4, tweede lid, van de Regeling bepaalt dat periodieke betalingen door de Svb zodanig worden vastgesteld dat gebruik wordt gemaakt van de volledige aflossingscapaciteit van de schuldenaar. In het kader van de toepassing van de hardheidsclausule van artikel 3, zevende lid, van de Regeling kan worden afgeweken van het uitgangspunt dat de volledige aflossingscapaciteit wordt benut, als dit leidt tot een kennelijk onredelijk resultaat. Uit de toelichting bij de Regeling blijkt dat gedacht kan worden aan een situatie waarin tijdelijk prioriteit wordt gegeven aan betalingsregelingen met derden om een dreigende afsluiting van energielevering of ontruiming van de woning te voorkomen. Dit is ook neergelegd in beleidsregel SB1251 [4] : “De SVB maakt van deze bevoegdheid gebruik als een invordering van de SVB een bestaande betalingsregeling zou doorkruisen. Dit geldt alleen voor een betalingsachterstand van: energie- en waterrekeningen; huur of hypotheek; zorgpremie.”
4.5.
Dat sprake is van feiten en omstandigheden zoals genoemd in de toelichting van de Regeling of de beleidsregel, of andere feiten die zouden kunnen leiden tot de conclusie dat sprake is van een kennelijk onredelijk resultaat, is in dit geval onvoldoende onderbouwd. Appellante heeft geen inzicht gegeven in haar financiële situatie en bijvoorbeeld niet aannemelijk gemaakt dat zij andere schulden heeft dan aan de Svb. De enkele omstandigheid dat de aflossingscapaciteit van appellante door de inwerkingtreding van de Wvbvv per 1 januari 2021 van € 0,- naar € 31,50 is gestegen, leidt niet tot de conclusie dat sprake is van een kennelijk onredelijk resultaat als bedoeld in artikel 3, zevende lid, van de Regeling. Verder heeft appellante nog geen onderbouwing gegeven van haar overige persoonlijke omstandigheden. De Raad is, net als de rechtbank, van oordeel dat de thans aanwezige gedingstukken onvoldoende aanknopingspunten bieden om tot de conclusie te komen dat sprake is van een kennelijk onredelijk resultaat. Daarbij wordt opgemerkt dat de Svb ter zitting heeft verklaard nog geen invorderingsmaatregelen te hebben getroffen, gezien de bijzondere omstandigheden van het geval, en het bestreden besluit en het besluit van 16 december 2022 te willen heroverwegen zodra appellante nadere gegevens verstrekt over haar financiële en/of mentale toestand. De Raad geeft appellante in overweging – als het haar zelf niet lukt de stukken te verzamelen en naar de Svb te sturen – hiervoor haar gemachtigde of een andere tussenpersoon om bijstand te vragen.
4.6.
De Raad komt gezien het bovenstaande dan ook tot het oordeel dat ten tijde in geding geen sprake was van een kennelijk onredelijk resultaat als bedoeld in de Regeling.

Conclusie en gevolgen

4.7.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
5. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.E.V. Lenos als voorzitter en A. Hoogenboom en J.P. Loof als leden, in tegenwoordigheid van N. El Khabazi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2025.
(getekend) E.E.V. Lenos
(getekend) N. El Khabazi

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke regels

Regeling tenuitvoerlegging bestuurlijke boeten en terugvordering onverschuldigde betalingen zoals deze luidde ten tijde van de besluitvorming
Artikel 1 – Definities
In deze regeling wordt verstaan onder:
(…)
p.
vordering:
a. het bedrag dat wordt teruggevorderd op grond van de artikelen 24 van de AKW, 53 van de Anw, 24 van de AOW, 34 van de IOW, 20 van de TW, 36 van de WW, 3:16 en 3:27 van de WAZO, 2:59 of 3:56 van de Wajong, 63 van de WAZ, 57 van de WAO, 77 van de Wet WIA, of 33 van de ZW;
(…)
q.
aflossingscapaciteit:het deel van het inkomen van de schuldenaar dat met inachtneming van de beslagvrije voet, bedoeld in de artikelen 475c tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, kan worden aangewend voor betaling of verrekening van de vordering;
(…)
Artikel 3 – Standaard regeling voor uitstel van betaling
1. Het UWV en de SVB stellen de termijn waarvoor uitstel van betaling wordt verleend, alsmede de daaraan verbonden periodieke betalingen of verrekeningen, vast na overleg met de schuldenaar en met inachtneming van dit artikel, tenzij:
de vordering een bestuurlijke boete betreft;
de onverschuldigde betaling het gevolg is van een gedraging waarvoor aan de schuldenaar een bestuurlijke boete is opgelegd;
de onverschuldigde betaling het gevolg is van een gedraging waarvan het UWV of de SVB aangifte heeft gedaan of waarvan proces-verbaal is opgemaakt en ingezonden; of
e vordering het gevolg is van het niet nakomen van de inlichtingenverplichting.
2. Het UWV en de SVB verlenen uitstel van betaling voor ten hoogste 36 maanden. De geldschuld wordt gedurende die periode in termijnen ter hoogte van de volledige aflossingscapaciteit betaald of verrekend.
(…)
7. Indien toepassing van dit artikel tot een kennelijk onredelijk resultaat leidt kan het UWV of de SVB van het eerste tot en met zesde lid afwijken.
Artikel 4 – Regeling voor uitstel van betaling bij schending inlichtingenplicht
1. Het UWV en de SVB stellen in de uitzonderingsgevallen genoemd in artikel 3, eerste lid, onderdelen a tot en met d, de termijn waarvoor uitstel van betaling wordt verleend, alsmede de daaraan verbonden periodieke betalingen of verrekeningen, vast na overleg met de schuldenaar en met inachtneming van dit artikel.
2. De periodieke betalingen of verrekeningen worden door het UWV en de SVB zodanig vastgesteld dat gebruik wordt gemaakt van de volledige aflossingscapaciteit van de schuldenaar.
3. Indien de schuldenaar hogere periodieke betalingen of verrekeningen voorstelt dan het bedrag, bedoeld in het tweede lid, dan stelt het UWV of de SVB het bedrag conform dit voorstel vast.
4. Indien de schuldenaar de vordering niet binnen 12 maanden volledig zal kunnen voldoen, wendt hij zijn vermogen aan zodat een zodanig gedeelte van de vordering binnen zes weken, nadat het UWV of de SVB aan de schuldenaar uitstel van betaling heeft verleend, wordt voldaan dat hij de resterende vordering binnen 12 maanden kan voldoen. Indien echter de schuldenaar ten genoegen van het UWV of de SVB zekerheid stelt voor voldoening van de gehele vordering binnen 12 maanden, nadat uitstel van betaling is verleend, behoeft de schuldenaar zijn vermogen niet aan te wenden.
5. Onverminderd het bepaalde in artikel 8 stelt het UWV of de SVB de termijnen waarbinnen wordt verrekend of moet worden betaald vast over een periode van meer dan 12 maanden indien de schuldenaar, ook na aanwending van zijn vermogen, niet in staat is de vordering binnen 12 maanden te voldoen.
6. Artikel 3, zevende lid, is van overeenkomstige toepassing op dit artikel.

Voetnoten

1.Algemene nabestaandenwet.
2.Wet vereenvoudiging beslagvrije voet.
3.Regeling tenuitvoerlegging bestuurlijke boeten en terugvordering onverschuldigde betalingen.
4.Termijnen van verrekening en uitstel van betaling (SB1251).