ECLI:NL:CRVB:2025:1329

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 september 2025
Publicatiedatum
10 september 2025
Zaaknummer
23/2827 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van de partnertoeslag bij AOW-pensioen wegens schending van de medewerkings- en inlichtingenplicht

In deze zaak is aan de orde of de Sociale verzekeringsbank (Svb) terecht heeft geoordeeld dat het recht van appellant op een partnertoeslag bij het AOW-pensioen over de periode van januari 2017 tot en met april 2020 niet kon worden vastgesteld. De Raad heeft geoordeeld dat appellant niet heeft voldaan aan zijn medewerkings- en inlichtingenplicht, omdat hij onvoldoende informatie heeft overgelegd over het inkomen van zijn echtgenote. De rechtbank Rotterdam had eerder het besluit van de Svb om de partnertoeslag te herzien en terug te vorderen in stand gelaten. Appellant heeft aangevoerd dat de Svb onvoldoende inspanningen heeft verricht om de benodigde informatie te verkrijgen, maar de Raad oordeelt dat de Svb voldoende stappen heeft ondernomen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en stelt dat de medewerkingsplicht op zowel appellant als zijn (ex-)echtgenote rust. De Raad concludeert dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en dat de terugvordering van de partnertoeslag terecht is.

Uitspraak

23/2827 AOW
Datum uitspraak: 11 september 2025
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 25 augustus 2023, 22/3655 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
SAMENVATTING
In deze zaak is aan de orde of de Svb terecht tot de conclusie is gekomen dat over de periode van januari 2017 tot en met april 2020 het recht van appellant op een partnertoeslag bij het AOW-pensioen niet kon worden vastgesteld. Het ontbreekt aan voldoende informatie over het inkomen van de echtgenote van appellant als gevolg van nietnakoming van de op appellant en zijn echtgenote rustende medewerkings- en inlichtingenplicht. De Raad oordeelt dat de rechtbank terecht het besluit tot herziening en terugvordering van de partnertoeslag in stand heeft gelaten. De door appellant gestelde bijzondere omstandigheden geven geen aanleiding tot het aannemen van een dringende reden om geheel of gedeeltelijk af te zien van de herziening en terugvordering van de partnertoeslag of tot het buiten toepassing laten van artikel 15, tweede lid, en 49 van de AOW.

PROCESVERLOOP

Namens appellant hebben mr. N. Köse-Albayrak en mr. S. Kocak, advocaten, hoger beroep ingesteld. De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Beide partijen hebben schriftelijk geantwoord op de door de Raad aan hen voorgelegde vraag.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 31 juli 2025. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Köse-Albayrak. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.E. Eind.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1.1.
Appellant, wonende in Nederland, ontvangt vanaf februari 2011 een pensioen op grond van de AOW [1] ter hoogte van 82% van het maximale pensioen naar de norm voor een gehuwde en een partnertoeslag ter hoogte van 24% van de maximale partnertoeslag. In het toekenningsbesluit is vermeld dat de toeslag onder meer afhankelijk is van het inkomen van de partner en dat de partner van appellant inkomsten uit arbeid heeft die van de toeslag worden afgetrokken. In september 2017 heeft appellant aan de Svb gemeld dat zijn echtgenote geen inkomsten meer heeft. In december 2019 heeft appellant gevraagd om in aanmerking te komen voor een pensioen naar de norm voor een ongehuwde omdat hij duurzaam gescheiden leeft van zijn echtgenote, die in Suriname woont. De Svb heeft daarop onderzoek gedaan naar de leefsituatie van appellant en zijn echtgenote. Tijdens een huisbezoek in Suriname heeft de echtgenote verklaard dat zij altijd heeft gewerkt en leeft van haar eigen inkomen. De Svb heeft bij brief van 30 maart 2020 en 17 april 2020 appellant daarop verzocht bewijzen over te leggen van het inkomen van zijn echtgenote over de periode van 1 januari 2017 tot en met 29 februari 2020 teneinde de toeslag vast te stellen. Appellant heeft de Svb laten weten dat dat niet mogelijk is omdat zijn echtgenote weigert gegevens te verstrekken omtrent haar inkomen. Wel is een verklaring van 26 juni 2020 van de opdrachtgever van zijn echtgenote overgelegd, inhoudende dat zij als zelfstandige werkzaamheden ten behoeve van de onderneming verricht tegen een netto vergoeding van SRD 2.000,-. Op 4 september 2020 heeft de Svb wederom om bewijzen van het inkomen gevraagd, zoals loonstrookjes en specificaties van uitkeringen. Op 23 september 2020 heeft de Svb gevraagd om de aangiftes inkomstenbelasting over de jaren 2017, 2018 en 2019.
1.2.
Op 23 september 2021 is appellant gescheiden van zijn echtgenote. Bij besluit van 22 oktober 2021 is aan appellant met ingang van september 2021 daarom een pensioen toegekend naar de norm van een ongehuwde. Bij de onherroepelijk geworden uitspraak van 9 februari 2022 van de rechtbank in een andere procedure is geoordeeld dat aan appellant met ingang van 1 mei 2020 een AOW-pensioen naar de norm van een alleenstaande wordt toegekend. Bij besluit van 13 april 2022 is aan appellant ter uitvoering daarvan met ingang van 1 mei 2020 een AOW-pensioen toegekend naar de norm voor een ongehuwde.
1.3.
Op 29 oktober 2021, 22 december 2021 en op 3 januari 2022 heeft appellant gemeld dat, nu hij gescheiden is, het onmogelijk voor hem is de gegevens met betrekking tot het inkomen van zijn ex-echtgenote te leveren en hij dit dus ook niet zal doen. Bij brief van 16 november 2021 heeft de Svb appellant nog een keer om specifieke bewijsstukken gevraagd. Met een besluit van 12 januari 2022 heeft de Svb de partnertoeslag van appellant over de periode van januari 2017 tot en met december 2018 herzien en € 4.780,68 aan teveel betaalde partnertoeslag over die periode teruggevorderd. Vervolgens heeft de Svb met een besluit van 14 januari 2022 de partnertoeslag van appellant ook over de periode van januari 2019 tot en met april 2020 herzien en € 3.341,28 aan teveel betaalde partnertoeslag over die periode teruggevorderd.
1.4.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen de besluiten van 12 en 14 januari 2022 maar de Svb is met een besluit van 1 augustus 2022 (bestreden besluit) gebleven bij de herziening en terugvordering van de partnertoeslag over beide periodes. De reden daarvan is dat de Svb niet heeft kunnen vaststellen of appellant terecht een partnertoeslag heeft ontvangen omdat appellant niet de inkomensgegevens heeft overgelegd die daarvoor nodig zijn, terwijl hij verplicht is die gegevens over te leggen. Voorafgaand aan het bestreden besluit heeft de Svb de (ex-)echtgenote bij brief van 9 maart 2022 en 24 juni 2022 nog om de aangiftes inkomstenbelasting gevraagd, en herhaaldelijk geprobeerd de oud-werkgever te bellen. Dit is zonder resultaat gebleven.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank is van oordeel dat de Svb het recht op partnertoeslag niet heeft kunnen vaststellen doordat appellant niet heeft voldaan aan zijn medewerkingsverplichting.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat hij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.
Het standpunt van de Svb
3.2.
De Svb heeft gevraagd om bevestiging van de aangevallen uitspraak.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank het bestreden besluit over de herziening en terugvordering van de partnertoeslag terecht in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De (wettelijke) regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat informatie over het inkomen van de (ex-)echtgenote relevant was voor het recht op partnertoeslag en dat dit appellant duidelijk was. Wel heeft appellant aangevoerd dat de Svb het bestreden besluit niet zorgvuldig heeft voorbereid en louter heeft gebaseerd op het ontbreken van voldoende informatie om de partnertoeslag te kunnen vaststellen. De Svb heeft volgens appellant onvoldoende eigen onderzoek gedaan om de inkomensgegevens van de (ex-)echtgenote te achterhalen. Er is in Suriname een huisbezoek geweest maar toen is niet gevraagd naar inkomensgegevens. Daarna is haar wel schriftelijk gevraagd om informatie maar zijn geen verdere stappen ondernomen toen de door haar verstrekte informatie ontoereikend bleek en vervolgens een reactie van haar kant uitbleef.
4.2.
De Raad overweegt over de grond dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid als volgt. Op grond van artikel 15 en 49 van de AOW zijn appellant en zijn echtgenote verplicht (op verzoek) de feiten en omstandigheden mee te delen en (desgevraagd) de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van de wet. Op grond van deze bepalingen heeft de Svb appellant en zijn (ex-)echtgenote herhaaldelijk gevraagd om (specifieke en aanvullende) informatie en heeft de Svb getracht de oud-werkgever van de (ex-)echtgenote te bereiken. Uit de verklaring van de (ex-)echtgenote blijkt dat zij ook na 2017 inkomsten heeft genoten. Dat is voldoende aanleiding voor de Svb om onderzoek te doen naar het recht op toeslag en appellant en zijn (ex-)echtgenote te vragen stukken over te leggen. Een bijzonderheid is dat de (ex-)echtgenote in Suriname woont en daar belastingplichtig is. Daardoor kan de Svb niet, zoals bij in Nederland wonende partners, Suwinet of andere systemen raadplegen om inzicht te krijgen in het inkomen van de toeslagpartner. Informatie daarover moet van de zijde van appellant en zijn (ex-)echtgenote komen. Ook kan de Svb niet aan de hand van de door haar verstrekte gegevens over haar netto-inkomsten haar bruto-inkomen bepalen. Op dit punt is het bestreden besluit voldoende zorgvuldig voorbereid. De stelling van appellant dat hij zelf geen mogelijkheden had om zijn (ex-)echtgenote te dwingen de informatie te verstrekken, zodat hem niet kan worden verweten dat de inlichtingenplicht niet is nagekomen, maakt het voorgaande niet anders. De in artikel 49, eerste lid, van de AOW neergelegde verplichting en de uitwerking daarvan in de Controlevoorschriften AOW is een objectief geformuleerde verplichting, waarbij verwijtbaarheid geen rol speelt. Beoordeeld moet worden of betrokkene de hier aan de orde zijnde inlichtingen had moeten verstrekken en dit heeft nagelaten. Dit laatste is het geval. [2]
4.3.
Appellant heeft tegen de overweging van de rechtbank dat op grond van artikel 15, tweede lid, van de AOW zowel op appellant als op de (ex-)echtgenote een medewerkingsplicht rust, aangevoerd dat de regelgever bij het invoeren van de Controlevoorschriften AOW geen rekening heeft gehouden met een situatie als die van appellant. Niet verdisconteerd is de bijzondere omstandigheid dat er wel een huwelijk is maar dat de echtelieden altijd gescheiden van elkaar hebben geleefd, in verschillende landen. Het is de vraag of dan van de pensioengerechtigde verlangd kan worden dat deze informatie van de (ex-)partner overlegt, aldus appellant. De Raad vat dit betoog op als een pleidooi om deze Controlevoorschriften in het geval van appellant buiten toepassing te laten op grond van de bijzondere omstandigheden van het geval.
4.4.
De Raad overweegt daarover als volgt. Het gegeven dat de medewerkings- en inlichtingenplicht op zowel de pensioengerechtigde als diens toeslagpartner rusten vloeit niet voort uit de door appellant genoemde Controlevoorschriften maar uit de artikelen 15, tweede lid, en 49 van de AOW. Dit betekent dat de door appellant aangevoerde beroepsgrond in wezen strekt tot toetsing van deze beide wetsartikelen aan algemene rechtsbeginselen en (ander) ongeschreven recht. Volgens vaste rechtspraak verzet het toetsingsverbod van artikel 120 van de Grondwet zich tegen een dergelijke toetsing. Is echter sprake van bijzondere omstandigheden die niet zijn verdisconteerd in de afweging van de wetgever en die niet overeenkomen met wat de wetgever kan hebben bedoeld of voorzien, dan kan dit aanleiding geven tot een andere uitkomst dan waartoe strikte toepassing van de wet leidt. Hiervoor is wel vereist dat de door belanghebbende gestelde bijzondere omstandigheden dat meebrengen. [3] Als duidelijk is dat dit niet het geval is dan hoeft niet eerst te worden nagegaan of sprake is van bijzondere omstandigheden die niet of niet ten volle in de afweging van de wetgever zijn verdisconteerd. [4]
4.5.
De in dit kader door appellant naar voren gebrachte omstandigheid dat de (ex-)echtgenote geen informatie wil verstrekken, is daartoe onvoldoende. De Svb heeft er op gewezen dat appellant in 2017 heeft gemeld dat zijn echtgenote vanaf 1 september van dat jaar geen inkomen meer genoot. Om die reden is er door de Svb geen controle meer geweest op de inkomsten. Doordat de (ex-)echtgenote in het buitenland woonde, kreeg de Svb ook geen signaal vanuit Suwinet als dit zou veranderen, aldus de Svb. De Raad is van oordeel dat het aan appellant was om de afweging te maken de gehele toegekende toeslag te blijven ontvangen, wetende dat dan inkomensgegevens moeten worden overgelegd, of de toeslag – bij gebrek aan contact en daarmee inzicht in het inkomen van zijn (ex-)echtgenote – te beëindigen. Appellant is de toeslag blijven ontvangen en het lag dus op zijn weg tijdig bewijsstukken van het (ontbreken van) inkomen aan haar te vragen en naar de Svb te sturen. Deze grond slaagt daarom niet.
4.6.
Artikel 17a, eerste lid, aanhef en onder c, van de AOW bepaalt, in samenhang met artikel 8, vierde lid, van deze wet, dat de Svb een besluit tot toekenning van partnertoeslag herziet of intrekt indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de medewerkingsverplichting bedoeld in artikel 15, tweede lid, of de inlichtingenverplichting bedoeld in artikel 49 van de AOW, ertoe leidt dat niet kan worden vastgesteld of nog recht op die toeslag bestaat. De partnertoeslag die onverschuldigd is betaald moet door de Svb op grond van artikel 24, eerste lid, van de AOW worden teruggevorderd.
4.7.
De Svb kan op grond van artikel 17a, tweede lid, en 24, vijfde lid, van de AOW besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking, respectievelijk terugvordering, af te zien indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
4.8.
Bij de herziening en intrekking van een uitkering ten nadele van een betrokkene met terugwerkende kracht hanteert de Svb vanaf 8 maart 2024 nieuwe beleidsregels, die zijn opgenomen in SB1407. Dit nieuwe, soepelere beleid past de Svb toe in alle zaken waarin het besluit nog niet rechtens onaantastbaar is. In aanvulling hierop hanteert de Svb de vaste gedragslijn dat de ‘dringende reden’-toets bij de terugvordering op dezelfde wijze wordt uitgevoerd als bij de herziening of intrekking, waardoor in uitzonderingsgevallen al in de terugvorderingsfase rekening wordt gehouden met eventuele ernstige financiële gevolgen van een terugvordering. In een uitspraak van 21 november 2024 heeft de Raad geoordeeld dat de Svb met de nieuwe beleidsregel SB1407 in zijn algemeenheid een invulling aan de bepalingen over de dringende reden heeft gegeven die strookt met wat in de tussenuitspraak van 18 april 2024 is beoogd. Beleidsregel SB1407 voorziet erin dat tegenover het uitgangspunt dat wat ten onrechte is ontvangen in beginsel moet worden terugbetaald de relevante feiten en omstandigheden zodanig worden gewogen dat die afweging een toetsing aan het rechtszekerheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel in het algemeen zal kunnen doorstaan. Daarnaast voorziet de beleidsregel in een structurele toetsing aan het evenredigheidsbeginsel. Bij die beoordeling is de mate waarin de betrokkene en de Svb een verwijt kan worden gemaakt van belang. Verder acht de Raad in het licht van de genoemde tussenuitspraak de vaste gedragslijn van de Svb bij de terugvordering juist. Dit geldt ook voor het in uitzonderingsgevallen al in de terugvorderingsfase rekening houden met ernstige financiële gevolgen van een terugvordering. [5]
4.9.
Appellant heeft gesteld dat hem niet kan worden verweten dat hij de gevraagde gegevens niet kon aanleveren en dat de Svb te verwijten valt dat deze te weinig inspanningen heeft verricht om zelf de relevante informatie over het inkomen bij de (ex-)echtgenote van appellant te bemachtigen. Daarin wordt hij niet gevolgd. Hiertoe verwijst de Raad naar hetgeen in 1.1 tot en met 1.4 is overwogen over de inspanningen van de Svb en hetgeen in 4.5 is overwogen over de eigen keuze van appellant. Er zijn geen bijzondere omstandigheden die ertoe leiden dat de mate van terugwerkende kracht onevenredig is. Appellant heeft verder gesteld dat zijn financiële positie zo precair is dat deze een dringende reden zou moeten vormen om de terugvordering te verminderen. Hij heeft ter zitting toegelicht dat hij weliswaar naast zijn AOW-pensioen ook nog een bedrijfspensioen ontvangt maar dat daartegenover staat dat hij veel financiële verplichtingen op zich heeft genomen ter ondersteuning van zijn (ex-)echtgenote in Suriname. Daardoor heeft hij geen mogelijkheden tot aflossing van de schuld aan de Svb, aldus appellant. Omdat voor het bestaan van die financiële verplichtingen geen bewijs of nadere onderbouwing is overgelegd, ziet de Raad hierin geen aanleiding om een dringende reden aanwezig te achten. Ook voor het overige wordt geconcludeerd dat de Svb in de situatie van appellant zowel bij de oorzaak als bij de gevolgen van de herziening en terugvordering alle relevante feiten en omstandigheden bij de beoordeling van de dringende reden voldoende heeft meegewogen.

Conclusie en gevolgen

5. Uit 4.1 tot en met 4.9 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd. Dit betekent dat het besluit tot herziening en terugvordering van de partnertoeslag in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.E.V. Lenos als voorzitter en A. Hoogenboom en J.P. Loof als leden, in tegenwoordigheid van N. El Khabazi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 september 2025.
(getekend) E.E.V. Lenos
(getekend) N. El Khabazi

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Algemene Ouderdomswet (AOW)
Artikel 8 (recht op toeslag)
1. De pensioengerechtigde die voor 1 januari 2015 is gehuwd en voor die datum recht heeft op ouderdomspensioen en van wie de echtgenoot jonger is dan de pensioengerechtigde leeftijd, heeft overeenkomstig de bepalingen van deze wet recht op een toeslag, tenzij, met inachtneming van artikel 11, het inkomen uit arbeid of overig inkomen van die echtgenoot meer bedraagt dan de volledige bruto-toeslag. (…)
4. Waar in deze wet en in de tot haar uitvoering genomen besluiten wordt gesproken van ouderdomspensioen wordt daaronder mede verstaan de in het eerste lid bedoelde toeslag, voor zover niet anders is bepaald.
Artikel 9 (hoogte toeslag)
1. Deze wet kent een bruto-ouderdomspensioen voor:
a. de ongehuwde pensioengerechtigde;
b. de gehuwde pensioengerechtigde. (…)
6. De volledige bruto-toeslag, bedoeld in artikel 8, is gelijk aan het bruto-ouderdomspensioen voor de pensioengerechtigde, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b.
Artikel 10 (inkomen echtgenoot)
1. De volledige bruto-toeslag wordt toegekend voor zolang, met inachtneming van het bepaalde in artikel 11, het inkomen uit arbeid of overig inkomen van de echtgenoot van de pensioengerechtigde nihil bedraagt.
2. Op de volledige bruto-toeslag wordt in mindering gebracht het inkomen van de echtgenoot van de pensioengerechtigde uit arbeid of overig inkomen, vastgesteld met inachtneming van het bepaalde in artikel 11.
Artikel 15
1. De Sociale verzekeringsbank is bevoegd controlevoorschriften vast te stellen. Deze voorschriften mogen niet verder gaan dan strikt noodzakelijk is voor een juiste uitvoering van deze wet.
2. De pensioengerechtigde, zijn echtgenoot dan wel zijn wettelijke vertegenwoordiger of de instelling waaraan op grond van artikel 20 ouderdomspensioen wordt uitbetaald, is verplicht de voorschriften op te volgen en anderszins aan de Sociale verzekeringsbank desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.(…)
Artikel 17 (herziening)
1. Het ouderdomspensioen wordt door de Sociale verzekeringsbank ingetrokken of herzien, wanneer degene, aan wie het is toegekend, ingevolge het bij of krachtens deze wet bepaalde daarvoor niet of niet meer in aanmerking komt, onderscheidenlijk voor een hoger of lager ouderdomspensioen in aanmerking komt.
Artikel 17a (herziening en intrekking besluit)
1. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van ouderdomspensioen en terzake van weigering van ouderdomspensioen, herziet de Sociale verzekeringsbank een dergelijk besluit of trekt zij dat in:
indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 15, tweede lid, of 49, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van ouderdomspensioen;
indien anderszins het ouderdomspensioen ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;
indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting bedoeld in artikel 15, tweede lid, of 49, ertoe leidt dat niet kan worden vastgesteld of nog recht op ouderdomspensioen bestaat.
2. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan de Sociale verzekeringsbank besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking af te zien.
Artikel 24 (terugvordering)
1. Het ouderdomspensioen dat als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 17 onverschuldigd is betaald, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, wordt door de Sociale verzekeringsbank teruggevorderd van de pensioengerechtigde of zijn wettelijke vertegenwoordiger, dan wel van de erfgenaam van de pensioengerechtigde voor zover het onverschuldigd betaalde in het vermogen van die erfgenaam is gevallen. (…)
5. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan de Sociale verzekeringsbank besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien. (…)
Artikel 49
De pensioengerechtigde, zijn echtgenoot, alsmede zijn wettelijke vertegenwoordiger of de instelling waaraan ingevolge artikel 20 ouderdomspensioen wordt uitbetaald, zijn verplicht aan de Sociale verzekeringsbank op haar verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee te delen, waarvan hun redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op uitkering, de hoogte van de uitkering of op het bedrag van de uitkering, dat wordt betaald. De verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door de Sociale verzekeringsbank kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
Controlevoorschriften AOW
Artikel 2
1. Dit besluit is van toepassing op:
a. de pensioengerechtigde;
b. de partner van de pensioengerechtigde; (…).
Artikel 4
1. Op verzoek van de Bank verstrekt de in artikel 2, eerste lid, bedoelde persoon of instelling binnen de door de Bank gestelde termijn en met gebruikmaking van de door de Bank ter beschikking gestelde formulieren informatie welke van belang kan zijn voor het recht op, de hoogte van of de uitbetaling van het pensioen.
2. Op verzoek van de Bank legt de in artikel 2, eerste lid, bedoelde persoon of instelling binnen de door de Bank gestelde termijn over:
a. een naar waarheid en volledig ingevuld, ondertekend formulier inzake het inkomen van de partner van de pensioengerechtigde, met betrekking tot perioden waarin die partner jonger is dan 65 jaar;
b. bewijsstukken van het inkomen van die partner;
c. bewijsstukken met betrekking tot het al dan niet voeren van een gezamenlijke huishouding met een partner;
d. andere door de Bank gevraagde bewijsstukken welke van belang zijn voor de vaststelling van het recht op, de hoogte van of de uitbetaling van het pensioen.
Artikel 5
1. Op verzoek van de Bank geeft de in artikel 2, eerste lid bedoelde persoon of instelling op een door de Bank vastgesteld tijdstip aan de Bank boeken, documenten en andere informatiedragers ter inzage en stelt deze voor het maken van een kopie ter beschikking. (…)
Beleidsregel SB1407(dringende reden)
De SVB herstelt een wijziging die gevolgen heeft voor betalingen die in het verleden zijn gedaan in beginsel met volledig terugwerkende kracht. Dit doet de SVB ook als er geen wijziging is opgetreden, maar bijvoorbeeld door een fout van de SVB de uitkering in het verleden verkeerd is vastgesteld. De SVB ziet geheel of gedeeltelijk af van verlaging of intrekking van de uitkering over het verleden, als daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
Verlaging of intrekking over perioden in het verleden
Als de SVB een uitkering verlaagt of intrekt over een periode in het verleden, houdt de SVB rekening met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
Beleid
De SVB heeft beleid ontwikkeld voor 3 situaties die veel voorkomen.
1. Betrokkene heeft de mededelingsplicht geschonden. De uitkering wordt dan verlaagd of ingetrokken met een terugwerkende kracht van maximaal 5 jaar. Als betrokkene grove schuld heeft aan het niet nakomen van de mededelingsplicht, is de terugwerkende kracht maximaal 10 jaar. In geval van opzet is de terugwerkende kracht maximaal 20 jaar.
2. Door een fout van de SVB is een onjuist besluit genomen. De uitkering wordt dan zonder terugwerkende kracht verlaagd of ingetrokken. In geval van een ‘kenbaar evidente fout’ wordt de uitkering wel met een terugwerkende kracht verlaagd of ingetrokken. De mate van terugwerkende kracht is een percentage van de periode waarover de SVB te veel uitkering heeft betaald, namelijk:
- 25% en maximaal 5 jaar als betrokkene de fout uit eigen beweging meldt aan de SVB;
- 50% en maximaal 5 jaar als betrokkene heeft verzuimd de fout aan de SVB te melden;
- 75% en maximaal 10 jaar als betrokkene grove schuld heeft aan het niet melden van deze fout;
- 100% en maximaal 20 jaar als betrokkene met opzet de fout niet aan de SVB heeft gemeld.
Of sprake is van een ‘kenbaar evidente fout’ beoordeelt de SVB aan de hand van de communicatie tussen de SVB en de individuele betrokkene. Daarnaast is van belang welk besluit betrokkene van de SVB mocht verwachten op grond van de door hem verstrekte informatie. De SVB verwacht wel van betrokkene dat hij de brieven van de SVB zorgvuldig leest, maar niet dat hij de inhoud van de brieven controleert aan de hand van de wet- en regelgeving, de beleidsregels en de website van de SVB.
3. Betrokkene ontvangt met terugwerkende kracht een nabetaling van een andere instantie. In dat geval wordt de uitkering met dezelfde terugwerkende kracht verlaagd of ingetrokken.
Evenredigheidstoets
Ook ziet de SVB geheel of gedeeltelijk af van de voorgenomen verlaging of intrekking als de bijzondere omstandigheden van het geval ertoe leiden dat de mate van terugwerkende kracht onevenredig is. Bij deze beoordeling hecht de SVB belang aan:
- de mate waarin de betrokkene een verwijt kan worden gemaakt; en
- de mate waarin de SVB een verwijt kan worden gemaakt.

Voetnoten

1.Algemene Ouderdomswet.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 19 juli 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2622 en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:772.
4.Zie de uitspraak van de Raad van 23 januari 2025, ECLI:NLCRVB:2025:155.
5.Uitspraak van de Raad van 21 november 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:2140.