ECLI:NL:CRVB:2025:1344

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 september 2025
Publicatiedatum
11 september 2025
Zaaknummer
24/1820 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering terug te komen van het besluit van 4 februari 2013 inzake WIA-uitkering

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om terug te komen van een eerder besluit van 4 februari 2013, waarin het Uwv weigerde om aan appellante per 30 maart 2013 een WIA-uitkering toe te kennen. Appellante stelt dat er nieuwe feiten zijn over haar gezondheidstoestand, waaronder de diagnose fibromyalgie en een mogelijk Chronisch Vermoeidheidssyndroom (CVS). De Centrale Raad van Beroep heeft op 3 september 2025 geoordeeld dat het Uwv terecht niet is teruggekomen van het eerdere besluit. De Raad concludeert dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn die een herziening van het besluit rechtvaardigen. De rechtbank Oost-Brabant had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Raad bevestigt deze uitspraak. De Raad oordeelt dat de afwijzing van het verzoek om terug te komen van het besluit evident niet onredelijk is, en dat het oorspronkelijke besluit van 4 februari 2013 niet onmiskenbaar onjuist is. Appellante krijgt geen vergoeding voor proceskosten en griffierecht, omdat het hoger beroep niet slaagt.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 5 juli 2024, 23/2827 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 3 september 2025

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht niet is teruggekomen van het besluit van 4 februari 2013, waarbij het Uwv heeft geweigerd om aan appellante per 30 maart 2013 een WIA-uitkering toe te kennen. Appellante is van mening dat er nieuwe feiten zijn over haar gezondheidstoestand. De Raad komt tot het oordeel dat het Uwv terecht niet is teruggekomen van het besluit van 4 februari 2013.

PROCESVERLOOP

Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
[gemachtigde] , echtgenoot van appellante, heeft zich gesteld als gemachtigde en nadere stukken ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 juni 2025. Appellante is verschenen, bijgestaan door [gemachtigde] . Het Uwv heeft zich via videobellen laten vertegenwoordigen door mr. R.E.J.P.M. Rutten.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1.1.
Appellante is werkzaam geweest als hulp in de huishouding. Op 10 december 2010 is zij voor haar werk uitgevallen wegens fysieke klachten. Bij besluit van 4 februari 2013 heeft het Uwv geweigerd om aan appellante per 30 maart 2013 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen. Het bezwaar tegen dit besluit is ongegrond verklaard.
1.2.
Appellante heeft op 16 september 2022 het Uwv verzocht aan haar een WIAuitkering toe te kennen. Het Uwv heeft dit verzoek opgevat als een verzoek om terug te komen van het besluit van 4 februari 2013. Bij besluit van 4 januari 2023 heeft het Uwv dit verzoek afgewezen.
1.3.
Bij besluit van 25 september 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante ongegrond verklaard. Volgens het Uwv is geen sprake van nieuw gebleken feiten of omstandigheden.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat het Uwv terecht heeft geconcludeerd dat geen sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden op grond waarvan zou moeten worden teruggekomen van het besluit van 4 februari 2013. De rechtbank heeft ook geen aanleiding gezien om te oordelen dat de weigering om terug te komen van het besluit van 4 februari 2013 evident onredelijk is.
Het standpunt van appellante
3. Appellante heeft aangevoerd dat er nieuwe feiten zijn over haar gezondheidstoestand. Zo is onder meer bekend geworden dat de chronische pijn waaraan zij lijdt het gevolg is van fybromyalgie. Appellante stelt ook dat zij een Chronisch vermoeidheidssyndroom (CVS) heeft. Daarnaast is geen rekening gehouden met de psychische klachten, waaronder angstaanvallen. Alle genoemde aandoeningen waren al in 2013 aan de orde. Appellante heeft ter ondersteuning van haar standpunt in beroep en hoger beroep nadere medische stukken ingebracht.
Het standpunt van het Uwv
4. Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

5. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om niet terug te komen van de weigering van een WIA-uitkering, in stand heeft gelaten. Dit doet de Raad aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
5.1.
Op het verzoek van appellante heeft het Uwv beslist met overeenkomstige toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit betekent dat de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetst of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als het bestreden besluit die toets doorstaat, kan de bestuursrechter aan de hand van wat een betrokkene heeft aangevoerd evenwel tot het oordeel komen dat het besluit op het verzoek om terug te komen van een besluit, evident onredelijk is. [1]
5.2.
Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Awb worden verstaan feiten en omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten en omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd.
5.3.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden op grond waarvan moet worden teruggekomen van de eerdere weigering van een WIA-uitkering. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 19 september 2023 inzichtelijk en deugdelijk gemotiveerd dat de nek- en rugklachten en problemen met het bewegingsapparaat al bekend waren in 2013 en dat toen rekening is gehouden met de hieruit voortvloeiende beperkingen. Dat op een later moment de diagnose fibromyalgie is vastgesteld levert volgens vaste rechtspraak [2] niet een nieuw feit in de zin van artikel 4:6 van de Awb op. De stelling dat het Uwv geen rekening heeft gehouden met het CVS wordt niet gevolgd, omdat uit geen van de medische stukken in het dossier volgt dat de diagnose CVS is vastgesteld.
5.4.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verder voldoende toegelicht dat in 2013 geen psychopathologie in engere zin – dus geen psychische ziektebeelden – zijn vastgesteld, maar uitsluitend persoonlijkheidskenmerken. Pas vele jaren later wordt gesproken over een mogelijke angststoornis. Ook de osteoporose, verkeersongevallen en mammareductie zijn van na de datum in geding, te weten 30 maart 2013.
5.5.
In zijn rapport van 6 mei 2025 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep overtuigend gemotiveerd dat uit de in beroep en hoger beroep overgelegde stukken – waaronder informatie van een fysiotherapeut, een anesthesist en een bedrijfsarts – geen nieuwe feiten en omstandigheden volgen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft opgemerkt dat een deel van de documenten slecht leesbaar of niet volledig is waardoor deze niet binnen de context geduid kunnen worden of niet duidelijk is wanneer en door wie deze zijn geschreven en dat een ander deel van vóór de beoordeling in 2013 is en destijds had kunnen worden ingediend. Bovendien heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht dat de in deze informatie vermelde klachten overigens destijds al bekend waren. Dit standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep kan worden gevolgd.
Beoordeling evidente onredelijkheid
5.6.
Met wat appellante heeft aangevoerd, wil zij in feite opnieuw een discussie voeren over de juistheid van het besluit van 4 februari 2013. Daarvoor is in deze procedure geen plaats, omdat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Dat betekent dat de verwijzing in het bestreden besluit naar het oorspronkelijke besluit de afwijzing van het herzieningsverzoek in beginsel kan dragen en dat moet worden beoordeeld of die afwijzing van het herzieningsverzoek evident onredelijk is. Als een oorspronkelijk besluit onmiskenbaar onjuist is, dan kan dat worden betrokken bij de beoordeling of de afwijzing van het herzieningsverzoek evident onredelijk is. Van onmiskenbare onjuistheid is sprake als bij oppervlakkige inhoudelijke beoordeling of summier onderzoek al blijkt dat het oorspronkelijke besluit onjuist is. [3]
5.7.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat de weigering om terug te komen van het besluit van 4 februari 2013 evident onredelijk is. Niet gebleken is dat het besluit van 4 februari 2013 onmiskenbaar onjuist is. Ook anderszins is niet gebleken dat de afwijzing van het herzieningsverzoek evident onredelijk zou zijn.

Conclusie en gevolgen

5.8.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering om terug te komen van het besluit van 4 februari 2013, in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.E. Fortuin, in tegenwoordigheid van A.K.F. Ouwehand als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 september 2025.
(getekend) M.E. Fortuin
(getekend) A.K.F. Ouwehand

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Raad van 20 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4872 en van 27 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:5115.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 14 november 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BB8509 (http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CRVB:2007:BB8509).
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Raad van 23 mei 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1106, 19 juli 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1363 en van 16 januari 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:118.