ECLI:NL:CRVB:2025:1349

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 september 2025
Publicatiedatum
11 september 2025
Zaaknummer
23/686 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet-ontvankelijk wegens gebrek aan procesbelang in WIA-zaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 september 2025 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante, een ex-werkgever, tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Het hoger beroep werd niet-ontvankelijk verklaard omdat appellante geen procesbelang had. De Raad oordeelde dat het Uwv met bestreden besluit 3, dat op 7 maart 2025 was genomen, het eerdere besluit van 13 oktober 2023 had herroepen, waardoor de WIA-uitkering van de ex-werknemer per 23 september 2022 was beëindigd. Appellante had geen bezwaren tegen dit besluit en had ook geen gronden aangevoerd tegen het eerdere besluit, waardoor er geen aanleiding was voor de Raad om hierover een oordeel te geven. De Raad concludeerde dat appellante geen belang meer had bij de beoordeling van het hoger beroep, aangezien haar bezwaren feitelijk waren verholpen. De Raad heeft het Uwv veroordeeld in de proceskosten van zowel appellante als de ex-werknemer, waarbij de kosten voor appellante in hoger beroep zijn vastgesteld op € 907,- en de totale kosten voor de ex-werknemer op € 5.375,50. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter van de Raad, F.M. Rijnbeek, in aanwezigheid van griffier I. Gök.

Uitspraak

23/686 WIA, 24/1065 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 31 januari 2023, 22/2476 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante B.V.] te [vestigingsplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[ex-werknemer] te [woonplaats] (ex-werknemer)
Datum uitspraak: 3 september 2025
PROCESVERLOOP
Namens ex-werknemer heeft mr. U. Karatas, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante, ex-werkgever, heeft te kennen gegeven als derde-belanghebbende deel te nemen aan het geding.
Het Uwv heeft bij besluit van 13 oktober 2023 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen. Hierin is bepaald dat het bezwaar van ex-werknemer alsnog gegrond wordt verklaard. Aan exwerknemer wordt met ingang van 8 december 2020 een WGA-loongerelateerde uitkering (WGA-lgu) toegekend en met ingang van 23 september 2022 een WGAloonaanvullingsuitkering (WGA-lau), beide berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 1 november 2023. Voor ex-werknemer is mr. Karatas verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.J.M.M. de Poel.
Bij brief van 22 november 2023 heeft ex-werknemer haar hoger beroep ingetrokken, omdat naar haar mening aan haar bezwaren was tegemoetgekomen. Daarbij heeft zij verzocht het Uwv in de proceskosten te veroordelen.
Namens appellante heeft mr. K. Gomes, beroepsgronden aangevoerd tegen het besluit van 13 oktober 2023. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het Uwv heeft vervolgens bij besluit van 7 maart 2025 wederom een nieuwe beslissing op bezwaar genomen, waarin het besluit van 13 oktober 2023 wordt herroepen voor zover daarbij aan ex-werknemer een WGA-lau is toegekend met ingang van 23 september 2022. Dit betekent dat ex-werknemer recht heeft op een WGA-lgu van 8 december 2020 tot en met 22 september 2022.
Namens appellante heeft mr. F. Bovenberg, opvolgend gemachtigde, te kennen gegeven zich te kunnen vinden in het besluit van 7 maart 2025.
Namens ex-werknemer heeft mr. Karatas te kennen gegeven dat ex-werknemer de intrekking van haar hoger beroep handhaaft.
Onder toepassing van artikel 8:64, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een nader onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Ex-werknemer heeft voor het laatst gewerkt als schoonmaakster voor 33 uur per week. Op 10 december 2020 heeft zij zich ziekgemeld met psychische klachten. Nadat zij een aanvraag om een WIA-uitkering bij het Uwv had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een arts van het Uwv en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De primaire arts heeft vastgesteld dat ex-werknemer bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 14 april 2021. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat ex-werknemer niet meer geschikt is voor haar laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 21 april 2021 geweigerd ex-werknemer met ingang van 8 december 2020 een WIAuitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Bij besluit van 14 april 2022 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv het hiertegen door exwerknemer gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 5 april 2022 een nieuwe FML opgesteld, geldig per 11 maart 2021. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft een functie laten vervallen en twee nieuwe functies geselecteerd. De mate van arbeidsongeschikt is hierdoor nog steeds minder dan 35%, zodat het Uwv op basis hiervan geen aanleiding heeft gezien voor wijziging van het standpunt.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep van ex-werknemer tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Ex-werknemer was het met die uitspraak van de rechtbank niet eens en had daartegen daarom hoger beroep ingesteld.
Het vervolg van de procedure
3.1.
In hoger beroep heeft het Uwv zich op het standpunt gesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van ex-werknemer is vastgesteld aan de hand van een verkeerde FML, namelijk de FML van 14 april 2021, geldig vanaf 11 maart 2021. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vervolgens op 17 augustus 2023 een nieuwe FML opgesteld, geldig per 8 december 2020. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in een rapport van 21 augustus 2023 vastgesteld dat er onvoldoende functies zijn te duiden en dat ex-werknemer per einde wachttijd (8 december 2020) 80 tot 100% arbeidsongeschikt is.
3.2.
Het Uwv heeft bij besluit van 13 oktober 2023 (bestreden besluit 2) een nieuwe beslissing op bezwaar genomen. Hierin is bepaald dat het bezwaar van ex-werknemer alsnog gegrond wordt verklaard. Aan ex-werknemer wordt met ingang van 8 december 2020 een WGA-lgu toegekend en met ingang van 23 september 2022 een WGA-lau, beide berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Ex-werknemer heeft het hoger beroep vervolgens ingetrokken, met het verzoek het Uwv in haar proceskosten te veroordelen. De ex-werkgever, hier aangeduid als appellante, heeft beroepsgronden tegen bestreden besluit 2 aangevoerd, waarna het Uwv daarop schriftelijk heeft gereageerd.
3.3.
Het Uwv heeft vervolgens bij besluit van 7 maart 2025 (bestreden besluit 3) wederom een nieuwe beslissing op bezwaar genomen, waarin het besluit van 13 oktober 2023 wordt herroepen voor zover daarbij aan ex-werknemer een WGA-lau is toegekend met ingang van 23 september 2022. Dit betekent dat ex-werknemer recht heeft op een WGA-lgu van 8 december 2020 tot en met 22 september 2022. Ex-werknemer heeft geen recht op een WGA-lau vanaf 23 september 2022. Appellante heeft aangegeven zich hierin te kunnen vinden.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad merkt bestreden besluit 2 en bestreden besluit 3 als besluiten in de zin van artikel 6:19 van de Awb aan. Gegeven de intrekking van het hoger beroep van ex-werknemer, staan nu slechts de gronden van appellante tegen bestreden besluit 2 ter beoordeling van de Raad. Appellante heeft geen gronden gericht tegen bestreden besluit 3.
4.2.
Volgens vaste rechtspraak is voor ontvankelijkheid vereist dat er een procesbelang is. Voor de vraag of sprake is van procesbelang, is volgens vaste rechtspraak [1] bepalend of het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift nastreeft ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijke betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van procesbelang.
4.3.
Het resultaat dat appellante met het hoger beroep nastreeft, kan geen feitelijke betekenis hebben. Met bestreden besluit 3 heeft het Uwv bestreden besluit 2 gewijzigd, voor zover aan ex-werknemer per 23 september 2022 een WGA-lau is toegekend. Dit betekent dat het Uwv de WIA-uitkering van ex-werknemer op 23 september 2022 heeft beëindigd. Aan de bezwaren van appellante is daarmee feitelijk volledig tegemoetgekomen. Appellante heeft daarom geen belang meer bij een oordeel over de aangevallen uitspraak en bestreden besluit 2. Appellante heeft bovendien geen bezwaren gericht tegen bestreden besluit 3, waardoor de Raad over dit besluit evenmin een oordeel zal geven.

Conclusie en gevolgen

5. De conclusie is dat appellante geen procesbelang heeft. Het hoger beroep van appellante zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.
6.1.
Er bestaat aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante. Deze kosten worden begroot op € 907,- in hoger beroep (1 punt voor het hogerberoepschrift, met een waarde per punt van € 907,-) wegens verleende rechtsbijstand.
6.2.
Er bestaat eveneens aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten van exwerknemer. Deze kosten worden begroot op € 1.294,- in bezwaar (1 punt voor het bezwaarschrift en 1 punt voor de hoorzitting, met een waarde per punt van € 647,-), € 1.814,- in beroep (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 907,-) en op € 2.267,50 in hoger beroep (1 punt voor het hogerberoepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het indienen van een zienswijze, met een waarde per punt van € 907,-) wegens verleende rechtsbijstand. In totaal komt een bedrag van € 5.375,50 voor vergoeding in aanmerking. Het Uwv heeft toegezegd het door ex-werknemer betaalde griffierecht te vergoeden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- verklaart het beroep van appellante tegen het besluit van 13 oktober 2023 niet-ontvankelijk;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante in hoger beroep tot een bedrag van € 907;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van ex-werknemer in beroep en hoger beroep tot een bedrag van € 5.375,50.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van I. Gök als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 september 2025.
(getekend) F.M. Rijnbeek
De griffier is verhinderd te ondertekenen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 26 juli 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2805.