In deze zaak gaat het om de beëindiging van de ZW-uitkering van appellant door het Uwv per 15 maart 2021. Appellant, die zich ziek had gemeld met rug- en elleboogklachten, was van mening dat hij niet geschikt was voor zijn arbeid. De Centrale Raad van Beroep oordeelt echter dat het Uwv de uitkering terecht heeft beëindigd. De Raad volgt de medische beoordeling van het Uwv, die concludeert dat appellant geschikt is voor zijn laatst verrichte werkzaamheden als BCO-medewerker. Appellant heeft hoger beroep ingesteld en verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die het beroep van appellant ongegrond had verklaard. De Raad oordeelt dat de redelijke termijn is overschreden met ruim vijf maanden, wat leidt tot een schadevergoeding van € 500,-. De proceskosten van appellant worden niet vergoed, omdat het hoger beroep niet slaagt. De uitspraak is gedaan op 10 september 2025.