ECLI:NL:CRVB:2025:1382
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep over schadevergoeding na onjuiste mededeling over verzekering Wlz en Zvw door de Sociale verzekeringsbank
In deze zaak vordert appellant schadevergoeding van de Sociale verzekeringsbank (Svb) naar aanleiding van een onjuiste mededeling over zijn verzekering onder de Wet langdurige zorg (Wlz) en de Zorgverzekeringswet (Zvw). Appellant, die de Portugese nationaliteit heeft en in Nederland woont, ontving een invaliditeitspensioen van de Zwitserse socialezekerheidsinstantie. In januari 2019 heeft de partner van appellant navraag gedaan bij de Svb over de verzekeringsstatus van appellant bij vestiging in Nederland. De Svb bevestigde dat appellant verzekerd zou zijn voor de Wlz. Echter, na zijn vestiging in Nederland bleek dat deze mededeling niet klopte, omdat dwingende bepalingen van de EG-Verordening 883/2004 in de weg stonden aan deze verzekering. Appellant heeft vervolgens bezwaar gemaakt en een verzoek tot schadevergoeding ingediend, dat door de Svb werd afgewezen. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, en het hoger beroep dat volgde is eveneens afgewezen. De Raad oordeelt dat de Svb niet bevoegd was om de verzekeringspositie van appellant anders vast te stellen dan uit het Unierecht voortvloeit. De Raad concludeert dat de gevorderde schade onvoldoende onderbouwd is en dat er geen causaal verband is aangetoond tussen de schending van het vertrouwensbeginsel en de gestelde schade. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.