ECLI:NL:CRVB:2025:1427

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 september 2025
Publicatiedatum
24 september 2025
Zaaknummer
25/828 JW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Herziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van eerdere uitspraak inzake woonvoorziening en Wmo-procedure

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 september 2025 uitspraak gedaan op de verzoeken om herziening van een eerdere uitspraak van de Raad van 2 mei 2024. Verzoeker 1, vertegenwoordigd door zijn mentor, heeft verzocht om herziening van de uitspraak, omdat hij meent dat deze is gebaseerd op een incompleet dossier. Hij heeft nieuwe stukken overgelegd die volgens hem ontbraken en stelt dat er in de Wmo-procedure noodzakelijke stappen ontbreken, wat een inbreuk op zijn recht op zelfbeschikking zou betekenen. Verzoekers 2 hebben ook een verzoek om herziening ingediend, maar hun verzoek is niet-ontvankelijk verklaard omdat zij geen partij waren bij de eerdere uitspraak. De Raad heeft de argumenten van verzoeker 1 beoordeeld en geconcludeerd dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die herziening rechtvaardigen. De Raad heeft vastgesteld dat de eerdere uitspraak van 2 mei 2024 in stand blijft, omdat verzoeker 1 niet heeft aangetoond dat er sprake is van feiten of omstandigheden die tot een andere uitspraak zouden hebben geleid. De Raad heeft ook benadrukt dat het rechtsmiddel van herziening niet bedoeld is voor een hernieuwde discussie over de zaak. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee leden, en is openbaar uitgesproken op de genoemde datum.

Uitspraak

25/828 JW, 25/829 WMO15, 25/1122 JW, 25/1124 WMO15
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op de verzoeken om herziening van de uitspraak van de Raad van 2 mei 2024, 22/2880 JW, 24/213 WMO15
Partijen:
[verzoeker 1] te [woonplaats] (verzoeker 1)
[verzoeker 2a] en [verzoeker 2b] te [woonplaats] (samen: verzoekers 2)
het college van burgemeester en wethouders van Oostzaan (college)
Datum uitspraak: 25 september 2025

SAMENVATTING

In deze zaak wijst de Raad het verzoek om herziening van verzoeker 1 op grond van artikel 8:119 van de Awb af. Verzoeker 1 heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd op grond waarvan de eerdere uitspraak moet worden herzien. Het verzoek om herziening van verzoekers 2 is niet-ontvankelijk omdat zij geen partij waren bij de uitspraak waarvan herziening wordt verzocht.

PROCESVERLOOP

Namens verzoeker 1 heeft [naam mentor] , mentor, verzocht om herziening van de uitspraak van de Raad van 2 mei 2024. Verzoekers 2 hebben ook verzocht om herziening van die uitspraak. Verzoekers hebben nadere stukken ingediend.
Het college heeft een schriftelijke reactie op de herzieningsverzoeken ingediend.
De Raad heeft de zaken behandeld op een zitting van 14 augustus 2025, samen met de zaak 25/222 WMO15. Verzoekers 2 zijn verschenen, ook namens verzoeker 1, vergezeld door [X] , werkzaam bij zorgaanbieder [naam zorgaanbieder] . Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L. Flapper en mr. E.C. Ruppert.
In de zaak 25/222 WMO15 heeft de Raad heden afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

Inleiding
1. Bij de beoordeling zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Met een uitspraak van 2 mei 2024 [1] heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 25 juli 2022 [2] vernietigd voor zover deze door het college is aangevochten, het besluit op bezwaar van 27 april 2021 vernietigd voor zover dat ziet op de door verzoeker 1 gevraagde woonvoorziening op grond van de Jeugdwet en het primaire besluit van 23 oktober 2020 in zoverre herroepen. Verder heeft de Raad het beroep van verzoeker 1 tegen het door het college tijdens de hoger beroepsprocedure genomen nadere besluit op bezwaar van 18 december 2023 op grond van de Wmo 2015 [3] ongegrond verklaard.
1.2.
Verzoeker 1 en verzoekers 2 hebben een verzoek om herziening ingediend van de hiervoor genoemde uitspraak van de Raad.
De standpunten van partijen
2.1.
Verzoeker 1 heeft naar voren gebracht dat de eerdere uitspraak van de Raad is gebaseerd op een incompleet dossier. Dit is hem gebleken toen hij na die uitspraak inzage heeft gevraagd en gekregen in het dossier. Bij het nu voorliggende verzoek om herziening heeft verzoeker 1 de volgens hem ontbrekende stukken overgelegd. Verder heeft verzoeker 1 naar voren gebracht dat in de Wmoprocedure noodzakelijk te zetten stappen ontbreken, zoals – onder meer – zijn instemming met die procedure, waarmee een inbreuk wordt gemaakt op zijn recht op zelfbeschikking. Verder is sprake van détournement de procédure en ontbreekt de instemming van zijn mentoren zowel met betrekking tot het verlenen van de zorg in het kader van de Wmo 2015 als met betrekking tot het gebruik van de grond en de opstallen, waardoor sprake is van een inbreuk op het recht op zelfbeschikking. Tot slot is volgens verzoeker 1 het hiervoor in 1.1 genoemde besluit op grond van de Wmo 2015 en daarmee de eerdere uitspraak van de Raad niet uitvoerbaar en is die uitspraak voor meer dan één uitleg vatbaar.
2.2.
Verzoekers 2 hebben in hun verzoek om herziening deels dezelfde argumenten naar voren gebracht als verzoeker 1 en deels andere argumenten.
2.3.
Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat niet is voldaan aan de vereisten voor herziening van de eerdere uitspraak van de Raad als bedoeld in van artikel 8:119 van de Awb. [4] De door verzoekers aangedragen argumenten, feiten en standpunten waren voor het grootste deel al bekend tijdens de behandeling van de zaken. Een kleiner deel van de argumenten, feiten en omstandigheden hebben volgens het college betrekking op de situatie na de uitspraak.

Het oordeel van de Raad

Het verzoek om herziening van verzoeker 1
3.1.
De Raad beoordeelt of aanleiding bestaat om de onherroepelijk geworden uitspraak van de Raad van 2 mei 2024 te herzien. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die verzoeker 1 in zijn verzoek om herziening heeft aangevoerd.
3.2.
Op grond van artikel 8:119 van de Awb kan de bestuursrechter op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak;
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en;
c. waren zij bij de bestuursrechter eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
3.3.
Anders dan verzoeker 1 heeft gesteld, beschikte de Raad destijds niet over een incompleet dossier. De door verzoeker 1 bedoelde stukken betreffen de stukken uit de beroepsprocedure bij de rechtbank Noord-Holland. Daarmee was de Raad ten tijde van de uitspraak waarvan herziening wordt verzocht, bekend doordat de rechtbank de Raad deze stukken had toegestuurd. [5] De stukken die een rechtbank aan de Raad toestuurt worden na afloop van de hoger beroepsprocedure teruggezonden naar die rechtbank. Dat verzoeker 1 deze stukken bij zijn inzage in het dossier niet heeft aangetroffen, heeft te maken met het tijdstip van inzage: verzoeker 1 heeft het dossier ingezien nadat de Raad de stukken aan de rechtbank had geretourneerd na de uitspraak van 2 mei 2024.
3.4.
Het is vaste rechtspraak van de Raad [6] dat het (bijzondere) rechtsmiddel van herziening niet is bedoeld om een hernieuwde discussie over een zaak te voeren of om een discussie over de betrokken uitspraak te openen, terwijl geen sprake is van feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb. Ook een vermeende onjuiste rechtsopvatting kan niet als grond dienen voor herziening. [7]
3.5.
Wat verzoeker 1 heeft aangevoerd kan niet tot herziening van de uitspraak leiden. Verzoeker 1 probeert een (hernieuwde) discussie te voeren over de zaken en over de juistheid van de uitspraak van de Raad van 2 mei 2024. Verder heeft hij argumenten aangevoerd die betrekking hebben op de situatie na de uitspraak. Niet is gebleken dat verzoeker 1 feiten of omstandigheden, zoals bedoeld in artikel 8:119 van de Awb, naar voren heeft gebracht, op grond waarvan de uitspraak van 2 mei 2024 zou moeten worden herzien..
Het verzoek om herziening van verzoekers 2
3.6.
Ingevolge artikel 8:119, eerste lid, van de Awb kunnen alleen partijen een verzoek om herziening indienen. Bij de uitspraak van 2 mei 2024 waarvan herziening is verzocht, waren verzoekers 2 geen partij. Daarom zal hun verzoek niet-ontvankelijk worden verklaard.

Conclusie en gevolgen

3.7.
Uit het voorgaande volgt dat het verzoek om herziening van verzoeker 1 moet worden afgewezen en het verzoek om herziening van verzoekers 2 niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Dat betekent dat de uitspraak van de Raad van 2 mei 2024 in stand blijft.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding
.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • wijst het verzoek om herziening van verzoeker 1 af;
  • verklaart het verzoek om herziening van verzoekers 2 niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij als voorzitter en K.M.P. Jacobs en B. Serno als leden, in tegenwoordigheid van H. de Brabander als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 september 2025.
(getekend) H.J. de Mooij
(getekend) H. de Brabander

Voetnoten

3.Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.
4.Algemene wet bestuursrecht.
5.Artikel 8:107, tweede lid, van de Awb.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 13 maart 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:828.