ECLI:NL:CRVB:2025:1431

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 september 2025
Publicatiedatum
25 september 2025
Zaaknummer
24/195 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante door het Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 september 2025 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) per 1 juli 2022, die door het Uwv is vastgesteld op 36,66%. Appellante betwist deze vaststelling en stelt dat zij meer medische beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen, waardoor zij niet in staat is de geselecteerde functies te vervullen. De Raad heeft in een tussenuitspraak op 26 maart 2025 geoordeeld dat het bestreden besluit niet voldoende gemotiveerd was en heeft het Uwv opgedragen om het gebrek te herstellen. Het Uwv heeft vervolgens rapporten ingediend van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, waarin de beperkingen van appellante zijn herzien en toegelicht. De Raad heeft geoordeeld dat het Uwv met deze rapporten voldoende uitvoering heeft gegeven aan de opdracht uit de tussenuitspraak en dat de vastgestelde beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) in voldoende mate tegemoetkomen aan de klachten van appellante. De Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd, het beroep gegrond verklaard en het besluit van 24 februari 2023 vernietigd, met de bepaling dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Tevens is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante en dient het griffierecht te worden vergoed.

Uitspraak

24/195 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 19 december 2023, 23/2595 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 18 september 2025

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante per 1 juli 2022 terecht heeft vastgesteld op 36,66%. Volgens appellante heeft zij meer medische beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan zij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid terecht heeft vastgesteld op 36,66%.

PROCESVERLOOP

De Raad heeft in het geding tussen partijen op 26 maart 2025 een tussenuitspraak gedaan. [1]
Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft het Uwv rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en arbeidsdeskundige bezwaar en beroep en een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 16 april 2025 ingediend.
Namens appellante heeft mr. M. Ouwerkerk-Hoogendonk, advocaat, een zienswijze over deze stukken naar voren gebracht. Het Uwv heeft in reactie daarop een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het geding gebracht.
Met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb, is een nader onderzoek ter zitting achterwege gelaten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1.1.
Voor een uitgebreide weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de tussenuitspraak. Hij voegt daar het volgende aan toe.
1.2.
In de tussenuitspraak is geoordeeld dat het bestreden besluit niet berust op een voldoende draagkrachtige motivering. De Raad heeft geoordeeld dat het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, dat geen beperking hoeft te worden aangenomen voor het werken in een hiërarchische werkomgeving, onvoldoende is onderbouwd. In het verlengde daarvan heeft de Raad geoordeeld dat ook onvoldoende is gemotiveerd dat de geselecteerde functies passend zijn voor appellante. In alle vier de functies is in meer of mindere mate sprake van werk in een hiërarchische werkomgeving. Het Uwv is opgedragen dit gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
1.3.
Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft het Uwv rapporten in het geding gebracht van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 16 april 2025 en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 17 april 2025. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aanleiding gezien in een gewijzigde FML van 16 april 2025 aanvullende beperkingen vast te stellen voor werken in een sterk hiërarchische werkomgeving en voor taakafbakening. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gemotiveerd dat appellante weliswaar gebaat is bij enige regie en controle, maar dat daarin – in navolging van psychiater J.A.E.M. van Venrooij – conform de GGZ-standaard ‘Arbeid als medicijn’ kan worden voorzien door begeleiding door een jobcoach. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft op basis van de gewijzigde FML toegelicht dat appellante in staat kan worden geacht tot het vervullen van de eerder geselecteerde functies van productiemedewerker industrie (SBC-code 111180), medewerker binderij, grafisch nabewerker (SBC-code 268030), huishoudelijk medewerker gebouwen (SBC-code 111334) en huishoudelijk medewerker particulier (excl. particulier) (SBCcode 372060). Daartoe heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, na overleg met de verzekeringsarts bezwaar en beroep, overwogen dat onder een sterk hiërarchische werkomgeving een omgeving moet worden verstaan waar de manier van werken niet alleen gestructureerd, maar juist ook sterk gecontroleerd is, sprake is van het voortdurend toezicht houden op of het controleren van de werkzaamheden van één individuele medewerker (het constant op de vingers kijken) en waar scherp en autoritair wordt bijgestuurd. Een hiërarchische structuur is op zichzelf voor appellante niet bezwaarlijk, omdat dat de voor haar gewenste helderheid oplevert. In de geselecteerde functies is volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geen sprake van een sterk hiërarchische werkomgeving. In de functie productiemedewerker industrie wordt het eigen werk gecontroleerd, waarbij wordt gelet op slechte montage en de eventuele fout direct wordt hersteld met de soldeerbout. Er wordt geen ongevraagde feedback gegeven. Conflictsituaties doen zich in deze functie niet voor en ook van (intensief) samenwerken is geen sprake. In de functie medewerker binderij, grafisch nabewerker wordt niet met collega’s samengewerkt. Men controleert het eigen werk. De leidinggevende is weliswaar het grootste deel van de tijd op de werkvloer aanwezig, maar heeft geen tijd om voortdurend een oogje in het zeil te houden, ongevraagd feedback te geven en om in te grijpen indien nodig. In de twee overige functies wordt gewerkt onder leiding van een teamleider of afdelingsmanager en kan men bij voorkomende problemen terugvallen op een voorwerker, maar men werkt zelfstandig aan een eigen taak. Niet gebleken is dat de leidinggevende of voorwerker (het grootste deel van de tijd) op de werkvloer aanwezig is, er sprake is van het voortdurend een oogje in het zeil houden en er scherp en autoritair wordt bijgestuurd. De functies sluiten verder aan bij de in de FML gestelde voorwaarden dat appellante is aangewezen op een voorspelbare werksituatie, taken goed afgebakend moeten zijn en geen sprake dient te zijn van intensief samenwerken.
1.4.
Appellante heeft in haar zienswijze aangevoerd dat het Uwv het door de Raad geconstateerde gebrek niet heeft hersteld. Dat appellante gebaat is bij enige bewegingsvrijheid c.q. eigen regie en controle is niet in de FML opgenomen, terwijl dat wel had gemoeten. Verder heeft appellante aangevoerd dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is uitgegaan van een verkeerde definitie van een sterk hiërarchische werkomgeving. Met verwijzing naar het rapport van verzekeringsarts-medisch adviseur E.C. van der Eijk stelt appellante dat het hebben van enige bewegingsvrijheid c.q. eigen regie en controle onderdeel moet zijn van deze definitie en beoordeling. De geselecteerde functies zijn afgezet tegenover deze maatstaf en niet voor appellante geschikt. In de functie van productiemedewerker industrie is er sprake van een groepsleider die verantwoordelijk is voor het behalen van de weekproductie, wat duidt op een hiërarchische structuur. De vele instructies en de controle door collega’s onderling bevestigen dit. In de functie van medewerker binderij, grafisch nabewerker is er sprake van directe leiding door een teamleider en minimale persoonlijke invulling van de functie, wat eveneens wijst op een hiërarchische werksetting zonder eigen regie en controle.
1.5.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in een rapport van 28 mei 2025, onder verwijzing naar het rapport van 16 april 2025, toegelicht dat conform de conclusie van verzekeringsarts-medisch adviseur Van der Eijk beperkingen zijn opgenomen voor en in verband met werken in een sterk hiërarchische werkomgeving. Verder licht hij nogmaals toe dat de voor appellante noodzakelijke bewegingsvrijheid c.q. eigen regie en controle niet in de FML is opgenomen, maar – in navolging van het advies van psychiater Van Venrooij – aanvullende begeleiding door een jobcoach is geadviseerd.

Het oordeel van de Raad

2.1.
Met het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de FML van 16 april 2025 heeft het Uwv uitvoering gegeven aan de in de tussenuitspraak gegeven opdracht en het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit hersteld. De Raad ziet naar aanleiding van het betoog van appellante geen aanleiding om de FML van 16 april 2025 voor onjuist te houden. In de rapporten van 16 april 2025 en 28 mei 2025 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep deugdelijk en inzichtelijk toegelicht dat de beperkingen zoals vastgelegd in die FML in voldoende mate tegemoetkomen aan de klachten van appellante op de datum in geding. Hij heeft afdoende toegelicht dat en waarom hij wat betreft appellantes bewegingsvrijheid c.q. eigen regie en controle het advies van psychiater Van Venrooij over de begeleiding door een jobcoach overneemt.
2.2.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 16 april 2025 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in het rapport van 17 april 2025 deugdelijk en inzichtelijk gemotiveerd wanneer sprake is van werken in een sterk hiërarchische werkomgeving en dat daarvan in de geselecteerde functies geen sprake is. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft afdoende toegelicht dat in de functies weliswaar sprake is van leiding en daarmee van hiërarchie, maar dat geen van de geselecteerde functies plaatsvindt in een sterk hiërarchische werkomgeving.

Conclusie en gevolgen

3. Omdat eerst na de tussenuitspraak in hoger beroep sprake is van een afdoende motivering van het bestreden besluit, bestaat aanleiding om de aangevallen uitspraak te vernietigen, het beroep tegen het bestreden besluit gegrond te verklaren en dit besluit te vernietigen onder de bepaling dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.
4.1.
Er is aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 1.814,- in beroep (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 907,-) en op € 2.267,50 in hoger beroep (1 punt voor het hoger beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en een 0,5 punt voor de schriftelijke zienswijze na een tussenuitspraak, met een waarde per punt van € 907,-). Ook de kosten van inschakeling van de verzekeringsarts-medisch adviseur van appellante komen voor vergoeding in aanmerking. Op grond van de overgelegde factuur worden deze kosten vastgesteld op € 1.512,50. De totale proceskostenvergoeding bedraagt € 5.594,-.
4.2.
Daarnaast dient het Uwv het door appellante in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht te vergoeden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 24 februari 2023;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 5.594,-;
- bepaalt dat het Uwv het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 188,- aan appellante vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt, in tegenwoordigheid van C.E.A. Tessemaker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 september 2025.

(getekend) E. Dijt

(getekend) C.E.A. Tessemaker

Voetnoten

1.CRvB 25 maart 2025, ECLI:NL:CRVB:2025:748.