ECLI:NL:CRVB:2025:1443

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 oktober 2025
Publicatiedatum
2 oktober 2025
Zaaknummer
24/2408 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van terugkomen op besluit tot afwijzing Wajong-uitkering na laattijdige aanvraag

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 oktober 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam. De appellant, geboren in 1968, had een laattijdige aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, die eerder was afgewezen door het Uwv op basis van zijn verdiencapaciteit op zijn zeventiende en achttiende verjaardag. De Raad heeft geoordeeld dat het Uwv terecht heeft besloten om niet terug te komen op de eerdere afwijzing, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die dit rechtvaardigen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de appellant geen nieuwe medische informatie had overgelegd die zou kunnen leiden tot een andere beoordeling van zijn situatie. De Raad bevestigde deze conclusie en oordeelde dat de gronden die de appellant in hoger beroep aanvoerde, voornamelijk herhalingen waren van eerdere argumenten en geen aanleiding gaven om de eerdere besluiten te herzien. De Raad concludeerde dat het Uwv de aanvraag om herziening terecht had afgewezen, omdat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden waren.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
27 september 2024, 24/919 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 1 oktober 2025

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft beslist dat geen aanleiding bestaat om terug te komen van de weigering om aan appellant een Wajong-uitkering toe te kennen. Volgens appellant is sprake van nieuwe feiten en omstandigheden. De Raad volgt dit standpunt niet. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het Uwv het verzoek van appellant om terug te komen van eerdere besluitvorming over zijn aanvraag om een Wajong-uitkering mocht afwijzen

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 9 juli 2025. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.W. van Schaik.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant, geboren op [geboortedatum] 1968, heeft met een door op het Uwv op 29 maart 2011 ontvangen formulier een laattijdige aanvraag ingediend om uitkering op grond van de Wet Werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong 2010). Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht. Bij besluit van 8 juni 2011, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 8 december 2011, heeft het Uwv de aanvraag afgewezen omdat appellant op zijn zeventiende en achttiende verjaardag meer dan 75% van het maatmaninkomen kon verdienen. Het daartegen gerichte beroep is door de rechtbank ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft het Uwv toegelicht dat, gelet op de geboortedatum van appellant, de beoordeling van zijn aanspraken dient plaats te vinden aan de hand van het bepaalde in de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) en dat deze beoordeling niet tot een andere uitkomst heeft geleid. De Raad heeft bij uitspraak van 1 juni 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2071, de uitspraak van de rechtbank bevestigd.
1.2.
Met een door het Uwv op 22 september 2016 ontvangen formulier heeft appellant voor de tweede keer een aanvraag voor een Wajong-uitkering ingediend. Appellant heeft hierbij toegelicht dat het een herzieningsverzoek betreft voor het afwijzingsbesluit van 8 juni 2011 en een verzoek om uitkering op grond van duuraanspraak voor de toekomst. Bij besluit van 4 november 2016 heeft het Uwv deze aanvraag niet in behandeling genomen, omdat volgens een verzekeringsarts er geen nieuwe medische stukken zijn meegezonden over de situatie van appellant op zijn zeventiende en achttiende jaar. Bij beslissing op bezwaar van 5 mei 2017 heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 4 november 2016 ongegrond verklaard, onder wijziging van motivering. De aanvraag van appellant had volgens het Uwv afgewezen moeten worden omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die aanleiding geven om terug te komen op de beslissing van 8 juni 2011. Het daartegen gerichte beroep is door de rechtbank ongegrond verklaard. De Raad heeft bij uitspraak van 15 april 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1906, de uitspraak van de rechtbank bevestigd.
1.3.
Appellant heeft op 9 januari 2023 opnieuw verzocht om herziening van het besluit uit 2011. Appellant heeft vervolgens het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Bij besluit van 16 juni 2023 heeft het Uwv opnieuw de aanvraag om Wajong-uitkering afgewezen. Uit het gestelde onderzoek is niet gebleken dat er nieuwe feiten en omstandigheden zijn die er toe leiden dat de beslissing van 8 juni 2011 onjuist zou zijn.
1.4.
Bij besluit van 23 januari 2024 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
1.5.
In beroep heeft appellant een rapport van verzekeringsarts P.J.A.J. van Amelsfoort van het Expertise instituut van 18 april 2024 overgelegd. Daarop heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gereageerd bij rapport van 23 mei 2024.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
2.1.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv terecht heeft gesteld dat er geen sprake is van nieuwe feiten en/of omstandigheden. Uit vaste rechtspraak van de Raad volgt dat alleen een nieuwe diagnose niet maakt dat er sprake is van een nieuw feit of omstandigheid. Het gaat om de vraag of de klachten die aan deze diagnose ten grondslag liggen relevant zijn voor de beoordelingsdatum (bij appellant op zijn achttiende leeftijd) en of deze klachten destijds bekend waren bij het Uwv. De rechtbank heeft het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep gevolgd dat de diagnose autisme spectrum stoornis geen nieuw feit is, omdat het Uwv bij de beoordeling in 2011 ermee bekend was dat appellant kenmerken had van autisme spectrum stoornis en de beperkingen die daaruit voortvloeien. Dit blijkt uit het psychologisch onderzoeksrapport dat in 2011 is aangeleverd, waarbij werd vastgesteld dat appellant kenmerken heeft van autisme spectrum stoornis, met name het syndroom van Asperger. Er zijn daarom ook beperkingen aangenomen bij sociaal functioneren. De rechtbank heeft daarnaast het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep gevolgd dat het feit dat er nu wordt gedacht aan ADHD als losstaand ziektebeeld niet maakt dat er meer beperkingen waren dan aangenomen, omdat de onderliggende klachten bij de beoordeling in 2011 bekend waren. Voor de aandachtsproblemen zijn immers beperkingen aangenomen voor onder andere een voorspelbare werksituatie. Ook heeft de rechtbank de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn standpunt gevolgd dat de depressieve klachten geen nieuw feit zijn, omdat door appellant is aangegeven dat deze klachten speelden al op zijn achttiende leeftijd. Appellant heeft namelijk verklaard op de zitting dat hij deze klachten toen al had, maar dat hij dit niet met medische informatie kan aantonen.
2.2.
De rechtbank heeft ook het standpunt van de medisch adviseur Van Amelsfoort verworpen dat uit de medische informatie een nieuw feit blijkt. Het Uwv heeft terecht gesteld dat Van Amelsfoort de geadviseerde urenbeperking, de beperking voor werken in de nacht en onregelmatige diensten en de noodzaak tot persoonlijke begeleiding niet heeft gebaseerd op basis van een nieuw feit. De rechtbank is in het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep meegegaan dat, voor zover deze beperkingen blijken uit het GGzE-rapport, deze het heden betreffen en niet de beperkingen van appellant rond zijn achttiende leeftijd. Het GGzE-rapport is immers gebaseerd op een psychologisch onderzoek van appellant meer dan vijfendertig jaar na zijn achttiende leeftijd. Daarnaast heeft de rechtbank het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep gevolgd dat de slaap- en vermoeidheidsklachten geen nieuw feit zijn, omdat deze in hoger beroep in 2016 al door appellant aan de orde zijn gesteld. Er is toen vastgesteld dat deze klachten niet aan de orde waren op zijn achttiende leeftijd. De rechtbank heeft ten slotte het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep gevolgd dat ADHD niet altijd gepaard gaat met slaapklachten. Van Amelsfoort heeft onvoldoende gemotiveerd dat op basis van het vastgestelde beeld van ADHD kan worden aangenomen dat appellant last had van
deze klachten op zijn achttiende leeftijd, aldus de rechtbank.
2.3.
De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de standpunten van appellant over het maatmanloon geen nieuw feit zijn, omdat die standpunten al zijn besproken in hoger beroep in 2021 en appellant niets nieuws heeft aangevoerd.
2.4.
De rechtbank heeft in het standpunt van appellant geen aanleiding gezien om te oordelen dat de afwijzing om terug te komen op het besluit van 8 juni 2011 evident onredelijk is.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Hij heeft zijn standpunt herhaald dat sprake is van nova onder verwijzing naar het GGzE rapport en de rapporten van Van Amelsfoort. Appellant wijst erop dat Van Amelsfoort stelt dat de bij hem vastgestelde slaapstoornis zou moeten leiden tot een urenbeperking. Hij herhaalt voorts zijn gronden met betrekking tot het maatmanloon en de AAW. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant een aanvullend rapport van Van Amelsfoort van 18 oktober 2024 overgelegd. Appellant is voorts van mening dat er strijd is met het evenredigheidsbeginsel door het inkomensverlies tussen 2009 en 2013.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft, bij rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 17 maart 2025, verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de Wajong-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.2.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
4.3.
Het Uwv heeft op het verzoek van appellant om terug te komen van het besluit van 8 juni 2011 beslist met overeenkomstige toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit betekent dat de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetst of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als het bestreden besluit die toets doorstaat, kan de bestuursrechter niettemin aan de hand van wat de rechtzoekende heeft aangevoerd evenwel tot het oordeel komen dat het besluit op de herhaalde aanvraag of het verzoek om terug te komen van een besluit evident onredelijk is (zie de uitspraken van de Raad van 20 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4872 en 27 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:5115).
4.4.
Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd.
4.5.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd en vormen geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak terecht geoordeeld dat er geen sprake is van nieuwe feiten en/of veranderde omstandigheden ten opzichte van de besluitvorming en de daaraan ten grondslag liggende medische beoordeling in 2011.
4.6.
Wat appellant voor het overige in het kader van zijn herzieningsverzoek heeft aangedragen – het betreft onder meer het maatmanloon, de AAW, de schattingsmethodiek – strekt veeleer tot heropening van de in het kader van de eerdere procedure gevoerde discussie dan dat van een beroep op nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden kan worden gesproken.
4.7.
Conclusie is dat het Uwv het herzieningsverzoek van appellant heeft mogen afwijzen vanwege het ontbreken van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. Omstandigheden die aanleiding zouden kunnen geven tot het oordeel dat deze afwijzing als evident onredelijk is te beschouwen zijn door appellant niet gesteld.
4.8.
Anders dan appellant stelt maakt zijn inkomenssituatie tussen 2009 en 2013 niet dat sprake is van een bijzonder geval, waarin strikte toepassing van een wettelijk voorschrift van dwingendrechtelijke aard zozeer in strijd is met het ongeschreven recht, dat zij op grond daarvan geen rechtsplicht meer kan zijn. Er zijn geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het besluit tot weigering van de Wajong-uitkering onevenwichtig moet worden geacht omdat het besluit voor appellant onredelijk bezwarend zou zijn. Het beroep op het evenredigheidsbeginsel slaagt daarom niet.

Conclusie en gevolgen

4.9.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft.
5. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman in tegenwoordigheid van A.M. Korver als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 oktober 2025.

(getekend) E.W. Akkerman

De griffier is verhinderd te ondertekenen.

Bijlage

Artikel 4:6, van de Algemene wet bestuursrecht
1. Indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, is de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.
2. Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.