ECLI:NL:CRVB:2025:1580

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 oktober 2025
Publicatiedatum
31 oktober 2025
Zaaknummer
24/2594 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering en weigering WIA-uitkering na beoordeling van medische en arbeidskundige mogelijkheden

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 oktober 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Limburg. Appellante, die voorheen als corona testlijn medewerker werkte, had zich op 1 maart 2021 ziekgemeld met psychische en lichamelijke klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had haar een Ziektewet (ZW) uitkering toegekend, maar beëindigde deze per 22 januari 2023, omdat zij meer dan 65% van haar laatst verdiende loon kon verdienen. Appellante was het niet eens met deze beslissing en stelde dat zij door haar medische beperkingen niet in staat was om passende functies te vervullen. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, wat door de Raad werd bevestigd. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht had geconcludeerd dat appellante benutbare mogelijkheden had en dat er geen reden was om te twijfelen aan de medische beoordeling. De Raad volgde de argumenten van het Uwv en de rechtbank, en concludeerde dat de beëindiging van de ZW-uitkering en de weigering van de WIA-uitkering terecht waren. Appellante kreeg geen proceskostenvergoeding omdat het hoger beroep niet slaagde.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 22 oktober 2024, 23/1128 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 24 oktober 2025

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de ZW-uitkering van appellante per 22 januari 2023 heeft beëindigd. Volgens appellante was zij toen door haar (medische) beperkingen niet in staat om passende functies te verrichten zodat zij onveranderd recht heeft op een ZW-uitkering. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de ZW-uitkering terecht heeft beëindigd.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. A.C. Dabekaussen, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 12 september 2025. Appellante is verschenen, vergezeld door haar persoonlijke begeleidster [naam begeleidster] en bijgestaan door mr. Dabekaussen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J.H.H. Fuchs.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante heeft voor het laatst gewerkt als corona testlijn medewerker voor 25,75 uur per week. Op 1 maart 2021 heeft zij zich ziekgemeld met psychische en lichamelijke klachten. Het Uwv heeft appellante een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. Appellante heeft op 11 november 2022 een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ingediend. Op 5 december 2022 heeft appellante het spreekuur bezocht van een arts van het Uwv. Deze arts heeft appellante belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 6 december 2022. Een arbeidsdeskundige heeft allereerst een toetsing verbetering belastbaarheid in het tweede ziektejaar verricht. De arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor haar laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellante functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 21 december 2022 de ZW-uitkering van appellante met ingang van 22 januari 2023 beëindigd, omdat zij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Bij besluit van 22 december 2022 heeft het Uwv aan appellante per 27 februari 2023 een WIA-uitkering geweigerd, omdat de wachttijd niet is vervuld.
1.2.
Bij besluit van 12 april 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv de hiertegen door appellante gemaakte bezwaren ongegrond verklaard. Hieraan liggen een nieuwe FML van 21 maart 2023 en rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep terecht geconcludeerd dat appellante benutbare mogelijkheden heeft en is er geen reden voor twijfel aan de in bezwaar aangepaste FML van 21 maart 2023. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht dat met de urenbeperking van maximaal vier uur per dag en maximaal twintig uur per week voldoende rekening wordt gehouden met de ernst, complexiteit en aard van de problematiek. Ook is er met deze urenbeperking voldoende tijd/mogelijkheden om bepaalde handvatten buiten de behandeling om te kunnen laten toepassen. Over de in beroep ingebrachte informatie van haar persoonlijk begeleidster en de psycholoog van Zuyderland, voor zover die nog niet in bezwaar was ingebracht, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 30 april 2024 nader gerapporteerd en geconcludeerd dat er geen reden is om de FML nog verder aan te passen. De in de brieven aangedragen gegevens komen volgens hem overeen met de al bekende informatie. De uitlokkende factoren die de psycholoog beschrijft zijn feitelijk verdisconteerd in de FML van 21 maart 2023. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarnaast toegelicht dat hij in het dagverhaal geen ernstig ontregeld dag-nachtritme kan herkennen waardoor de eerdere urenbeperking bijgesteld moet worden. Van evidente concentratieproblemen is tijdens het spreekuur niet gebleken en zodoende zijn er op dat vlak geen beperkingen opgenomen. Ook is er geen grond voor meer beperkingen in het statisch en dynamisch functioneren. Appellante is bekend met chronische bloedarmoede door thalassemie, maar deze is al geruime tijd onveranderd en met deze problematiek heeft zij voorheen bijvoorbeeld 9,5 uur per dag als verkoopmedewerkster bij [naam winkel] gewerkt. Tot slot heeft de rechtbank overwogen dat appellante met de voor haar geselecteerde functies meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij arbeidsongeschikt werd en het Uwv gelet daarop terecht de ZW-uitkering van appellante per 22 januari 2023 heeft beëindigd. Omdat het Uwv de ZW-uitkering terecht heeft beëindigd per die datum, heeft het Uwv eveneens terecht een WIA-uitkering geweigerd, omdat de voor de WIA geldende wachttijd van 104 weken niet is volgemaakt.
Het standpunt van appellante
3. Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Daartoe heeft appellante aangevoerd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep informatie bij de behandelend sector had moeten opvragen dan wel op grond van de al aanwezige informatie had moeten twijfelen aan de juistheid van zijn eigen oordeel en een deskundige moeten inschakelen. Appellante heeft gesteld dat de uit haar medische klachten voortkomende beperkingen zijn onderschat. Daartoe heeft zij gewezen op de verklaringen van haar persoonlijk begeleidster die heeft geconcludeerd dat appellante niet in staat is om triggers en emoties te reguleren en beperkt is in ieder contact met derden. Appellante heeft gesteld dat zij in ieder geval ook op de aspecten 1.8.1 (geen afleiding door activiteiten van anderen) en 2.11 (beroepsmatig vervoer) en wat betreft concentreren aanvullend beperkt had moeten worden. De aangenomen urenbeperking volstaat volgens appellante niet.
Het standpunt van het Uwv
4. Het Uwv heeft verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

5. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over het besluit om de ZW-uitkering van appellant te beëindigen in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
5.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW behoudt een betrokkene na 52 weken van ongeschiktheid tot werken zijn ZW-uitkering, als hij als gevolg van ziekte minder kan verdienen dan 65% van zijn laatst verdiende loon (maatmaninkomen). Dit percentage wordt berekend door het maatmaninkomen te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Bij deze beoordeling wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de systematiek van de Wet WIA. [1]
5.2.
Appellante heeft in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak in essentie dezelfde beroepsgronden aangevoerd als in beroep. De rechtbank heeft deze beroepsgronden besproken en heeft genoegzaam gemotiveerd waarom deze niet slagen. Voor zover appellante ter zitting naar voren heeft gebracht dat het Uwv informatie had moeten opvragen bij haar behandelaars, treft dit betoog geen doel. Appellante heeft in bezwaar en beroep informatie overgelegd van haar behandelaars en deze informatie is door de artsen uitdrukkelijk meegewogen in de beoordeling. Appellante heeft niet kunnen toelichten welke informatie de artsen van het Uwv hadden moeten opvragen en er zijn geen aanwijzingen dat de artsen medische informatie en aspecten van de gezondheidssituatie van appellante hebben gemist. Wat betreft de emotieregulatie-problematiek van appellante wordt aanvullend overwogen dat ook hier kenbaar rekening mee is gehouden en dat er geen aanknopingspunt is voor twijfel aan het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat oppervlakkig contact met anderen voor appellante mogelijk is. Appellante heeft in hoger beroep niet met medische stukken onderbouwd dat zij verdergaand beperkt was dan de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aangenomen.
5.3.
Omdat twijfel aan de medische beoordeling ontbreekt, bestaat er geen aanleiding over te gaan tot benoeming van een deskundige.
5.4.
Tegen het oordeel van de rechtbank, dat appellante terecht een WIA-uitkering is geweigerd omdat zij de wachttijd, bedoeld in artikel 23 van de Wet WIA niet heeft volgemaakt, zijn in hoger beroep geen gronden aangevoerd.

Conclusie en gevolgen

5.5.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de beëindiging van de ZW-uitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander in tegenwoordigheid van C.E.A. Tessemaker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 oktober 2025.

(getekend) S.B. Smit-Colenbrander

(getekend) C.E.A. Tessemaker

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920.