ECLI:NL:CRVB:2025:1610

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 oktober 2025
Publicatiedatum
7 november 2025
Zaaknummer
25/114 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering wegens minder dan 35% arbeidsongeschiktheid en geschiktheid van geselecteerde functies

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 oktober 2025 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de weigering van het Uwv om hem een WIA-uitkering toe te kennen. Appellant, die zich op 20 januari 2020 ziekmeldde, betoogde dat hij meer beperkingen had dan het Uwv had vastgesteld, wat hem ongeschikt zou maken voor de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies. De Raad oordeelde echter dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De Raad volgde de conclusies van de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen van het Uwv, die voldoende medische en arbeidskundige grondslagen hadden aangetoond. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraak. Appellant had geen nieuwe medische informatie ingebracht die zijn standpunt onderbouwde, en de Raad zag geen aanleiding om een onafhankelijke deskundige te benoemen. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling en de geschiktheid van functies in het kader van de WIA.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 12 december 2024, 23/11592 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 30 oktober 2025

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht appellant per 17 januari 2022 geen WIA-uitkering heeft toegekend, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellant heeft hij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan hij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. M. Akça-Altun, advocaat, hoger beroep ingesteld en medische stukken ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 18 september 2025. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Akça-Altun. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.J.H. Maas.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als chauffeur (heftruck/reachtruck) voor gemiddeld 34,84 uur per week. Op 20 januari 2020 heeft hij zich ziekgemeld met belemmerende gezondheidsklachten. Appellant ontving op dat moment een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Nadat appellant een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellant bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 12 juli 2022. De arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor zijn laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellant functies geselecteerd en vastgesteld dat appellant 22,34% arbeidsongeschikt is. Het Uwv heeft bij besluit van 7 februari 2023 geweigerd appellant met ingang van 17 januari 2022 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Bij besluit van 18 oktober 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft informatie ingewonnen bij de huisarts, de hoorzitting bijgewoond en een spreekuuronderzoek verricht en vastgesteld dat de voor appellant vastgestelde belastbaarheid in de FML van 12 juli 2022 kan worden onderschreven. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de maatgevende arbeid aangepast en daarmee ook het maatmanloon en de maatmanomvang, enkele door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies verworpen, waaronder de functie van stikster meubelbekleding (SBC code 272043) en een nieuwe functie geselecteerd. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat appellant geschikt te achten is voor de functies productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (SBCcode 111180), textielproductenmaker (exclusief vervaardigen textiel) (SBCcode 111160) en assemblagemedewerker besturingskasten en panelen (SBCcode 267071) en berekend dat appellant uitgaande van deze functies 32,05% arbeidsongeschikt is.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
2.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze plaatsgevonden. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat de verzekeringsartsen op de hoogte waren van de klachten van appellant. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor twijfel aan de conclusies van de verzekeringsartsen van het Uwv. De rechtbank heeft overwogen dat appellant in beroep geen nieuwe informatie heeft ingebracht. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien een deskundige te benoemen.
2.2.
Het Uwv heeft in beroep de geschiktheid van de geselecteerde functies nader toegelicht. De rechtbank is met het nader rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 29 oktober 2024 voldoende overtuigd dat de belastbaarheid van appellant in de FML van 12 juli 2022 niet wordt overschreden in de geselecteerde functies. Het persoonlijk risico in de functies productiemedewerker industrie (SBC-code 111180) en textielproductenmaker (SBC-code 111160) ziet volgens de arbeidsdeskundige op andere risico’s dan het verhoogd persoonlijk risico waarvoor een beperking is aangenomen in de FML. De arbeidsdeskundige heeft toegelicht dat in de functie van textielproductenmaker geen sprake is van deadlines of productiepieken. Deze functie kan volgens de arbeidsdeskundige niet vergeleken worden met de in bezwaar verworpen functie van stikster meubelbekleding (SBC-code 272043) omdat die functie is verworpen vanwege de belasting op reiken, terwijl op dit punt de belasting in de geselecteerde functies niet wordt overschreden. Bij de functie assemblagemedewerker besturingskasten (SBC-code 267071) heeft de arbeidsdeskundige toegelicht dat in deze functie geen sprake is van een kenmerkende belasting op het aspect geluid. De beperking op geluid staat de uitvoering van de functie niet in de weg. Het Uwv heeft met juistheid vastgesteld dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant acht zich vanwege zijn psychische en lichamelijke klachten volledig arbeidsongeschikt. Appellant heeft aangevoerd last te hebben van vergeetachtigheid en concentratieproblemen. Dit blijkt volgens appellant ook uit het huisartsenjournaal. Het Uwv had beperkingen moeten aannemen voor het vasthouden en verdelen van de aandacht (belastingaspecten 1.1 en 1.2 van de FML) en voor herinneren (belastingaspect 1.3 van de FML). Appellant heeft verder aangevoerd dat hij gevoelig is voor stresserende omstandigheden en dat hij daarom niet tegen drukte en lawaai kan en beperkt is voor het hanteren van emotionele problemen van anderen (belastingaspect 2.6 van de FML), eigen gevoelens uiten (belastingaspect 2.7) en samenwerken (belastingaspect 2.9). Appellant heeft verder aangevoerd dat hij slecht slaapt en moeilijk kan inslapen waardoor zijn herstelcyclus fors verstoord is en hij niet hele dagen kan werken. Het Uwv had wegens zijn verhoogde recuperatiebehoefte een urenbeperking moeten aannemen. Volgens appellant is ook onvoldoende stilgestaan bij de opmerking van de verzekeringsarts dat een opbouw in uren onder deskundige begeleiding noodzakelijk is. Appellant acht zich niet in staat de voor hem geselecteerde functies te vervullen omdat daarin de vastgestelde belastbaarheid wordt overschreden. De functie productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (SBC-code 111180) is ongeschikt wegens verhoogd persoonlijk risico omdat gewerkt wordt met een mes. Appellant acht de functie textielproductenmaker (SBC-code 111160) niet passend omdat deze functie wat werkzaamheden en belasting betreft overeenkomt met de in bezwaar verworpen functie stikster meubelbekleding. Over de functie assemblagemedewerker besturingskasten en panelen (SBC-code 267071) heeft appellant gesteld dat sprake is van verhoogd persoonlijk risico, veelvuldige productiepieken, en hoog handelingstempo.
Het standpunt van het Uwv
4. Het Uwv heeft verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

5. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de WIA-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
5.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
5.2.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling.
Geen nieuwe medische informatie ingebracht
5.3.
Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant verwezen naar informatie van revalidatiearts I. Heijnders van 29 oktober 2020 en 17 augustus 2022, informatie van de huisarts van 4 februari 2025, informatie van de spoedeisende hulp en opname op 24 maart 2020, waaronder neurologisch onderzoek en onderzoek door een logopedist, informatie van revalidatiearts G. Zemack van 25 maart 2020, informatie van neuroloog B.P.W. Jansen van 11 september 2020 en 30 oktober 2020, 3 november 2020 en 13 december 2021 (waaronder een verslag van een MRI), neuroloog G.G. Schoonman van 22 september 2021, medicatielijsten en verslag van verpleegkundige spreekuren. Zoals op de zitting van de Raad is besproken bevat wat door appellant in hoger beroep is overgelegd op zich geen nieuwe informatie, maar stelt appellant zich op het standpunt dat de verzekeringsartsen van het Uwv de informatie die er is onvoldoende hebben betrokken in de beoordeling. De Raad volgt appellant hier niet in. De verzekeringsartsen van het Uwv hebben de beschikbare medische informatie kenbaar betrokken in hun overwegingen. Appellant heeft niet nader toegelicht in welke zin deze medische informatie zijn standpunt onderbouwt dat meer beperkingen moeten worden aangenomen.
Meer beperkingen?
5.4.
De beroepsgrond van appellant dat meer beperkingen moeten worden aangenomen vanwege zijn psychische en lichamelijke klachten slaagt niet. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in haar rapport van 22 september 2023 gemotiveerd toegelicht waarom (verdere) beperkingen in de rubrieken persoonlijk functioneren en sociaal functioneren niet aan de orde zijn. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft bij eigen onderzoek op het spreekuur vastgesteld dat de aandacht en concentratie ongestoord zijn en er in het gesprek geen aanwijzingen zijn voor een stoornis in het korte- of langetermijngeheugen. Zij acht de door appellant ervaren klachten en belemmeringen niet zodanig ernstig dat deze aanleiding zouden moeten geven tot het vaststellen van beperkingen in de FML. Het dagelijks functioneren van appellant biedt hiervoor ook geen aanknopingspunten volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verder onderkend dat appellant moeite heeft met prikkels en drukte en toegelicht dat appellant om deze reden beperkt is geacht voor geluidsbelasting. Er zijn tot slot geen aanknopingspunten om aan te nemen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de fysieke klachten van appellant onjuist heeft ingeschat. Appellant stelt dat hij op verschillende aspecten meer beperkt is, maar heeft dat standpunt niet onderbouwd.
Moet een urenbeperking worden aangenomen?
5.5.
Ook de beroepsgrond van appellant dat het Uwv in zijn verhoogde recuperatiebehoefte reden had moeten zien een urenbeperking aan te nemen slaagt niet. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht dat gelet op de aard en ernst van de geobjectiveerde medische problematiek, met enkele restklachten, er geen evidente medische noodzaak is voor de door appellant gestelde noodzaak om regelmatig te rusten. In de medische informatie worden geen wezenlijke problemen in de energie genoemd, maar wordt wel melding gemaakt van een matige conditie. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft ten aanzien van de rustmomenten overwogen dat zij niet uitsluit dat een component gewenning een rol speelt, naast de afgenomen conditie. De omstandigheid dat de verzekeringsarts gerapporteerd heeft dat opbouw in uren onder deskundige begeleiding noodzakelijk is, maakt dit niet anders. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het aannemelijk geacht dat appellant moeite ervaart om weer acht uur per dag te moeten werken na een lange tijd uit het werkproces te zijn geweest. Dit vormt volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen medische reden om een structurele urenbeperking vast te stellen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft benoemd dat het in het kader van de reintegratie aan te bevelen zou zijn om de uren op te bouwen. De Raad ziet geen aanleiding deze conclusies onjuist te achten. Zoals de Raad eerder heeft overwogen, gaat het bij een urenbeperking om een structurele beperking en is dit niet bedoeld als hulpmiddel bij reintegratie. Er is geen aanleiding om in dit geval anders te oordelen. [1]
5.6.
Omdat er geen twijfel bestaat over de juistheid van de medische beoordeling door het Uwv ziet de Raad geen aanleiding voor het benoemen van een onafhankelijke deskundige.
Arbeidskundige beoordeling
5.7.
De rechtbank heeft ook terecht geoordeeld dat het Uwv voldoende en inzichtelijk heeft gemotiveerd waarom de voor appellant geselecteerde functies geschikt zijn voor appellant. De gronden in hoger beroep zijn in essentie een herhaling van wat in beroep is aangevoerd. De rechtbank heeft deze gronden in de aangevallen uitspraak afdoende besproken, terwijl appellant zijn standpunt niet heeft onderbouwd met nieuwe gronden of informatie. De Raad kan zich geheel vinden in het oordeel van de rechtbank en in de overwegingen waarop dat oordeel rust.

Conclusie en gevolgen

5.8.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering appellant een WIA-uitkering toe te kennen in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.H. Ermers, in tegenwoordigheid van C.M. Snellenberg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2025.

(getekend) J.H. Ermers

(getekend) C.M. Snellenberg

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 7 mei 2025, ECLI:NL:CRVB:2025:688.