ECLI:NL:CRVB:2025:1617

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 oktober 2025
Publicatiedatum
11 november 2025
Zaaknummer
23/1967 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van Wajong-uitkering wegens laattijdige aanvraag en arbeidsvermogen

In deze zaak gaat het om de weigering van een Wajong-uitkering aan appellant door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant heeft op 20 november 2020 een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, maar het Uwv heeft deze aanvraag afgewezen op basis van het oordeel dat appellant op zijn achttiende verjaardag en in de vijf daaropvolgende jaren over arbeidsvermogen beschikte. Appellant betwist dit en stelt dat hij op zijn achttiende verjaardag en in de jaren daarna niet over de benodigde arbeidsvaardigheden beschikte. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen de afwijzing ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat het Uwv terecht heeft geweigerd de Wajong-uitkering toe te kennen. De Raad oordeelt dat appellant in de periode van zijn achttiende verjaardag tot vijf jaar daarna in staat was om te werken, zoals blijkt uit zijn eerdere dienstverbanden. De Raad wijst erop dat de bewijslast bij appellant ligt, vooral gezien de laattijdige aanvraag. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en stelt vast dat appellant niet als jonggehandicapte kan worden aangemerkt, omdat hij niet voldoet aan de criteria van de Wajong. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

23/1967 WAJONG
Datum uitspraak: 31 oktober 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 26 mei 2023, 22/1002 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd appellant een Wajong-uitkering toe te kennen. Volgens appellant beschikte hij op 22 december 2008, de dag dat hij achttien jaar is geworden, dan wel binnen vijf jaar daarna, niet over arbeidsvermogen en had hij om die reden als jonggehandicapte moeten worden aangemerkt. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht heeft geweigerd appellant een Wajong-uitkering toe te kennen.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. R. Kiewitt, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 1 augustus 2024. Appellant is door middel van videobellen verschenen, samen met zijn begeleidster [naam begeleidster] en bijgestaan door mr. Kiewitt. Het Uwv heeft zich door middel van videobellen laten vertegenwoordigen door mr. C. Roele.
Het onderzoek ter zitting is geschorst. Vervolgens heeft het Uwv nadere rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ingebracht. Appellant heeft hierop gereageerd.
De Raad heeft partijen laten weten dat hij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de Raad de zaak niet behandeld op een zitting en het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant, geboren op [geboortedatum] 1990, heeft met een door het Uwv op 20 november 2020 ontvangen formulier een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Bij de aanvraag is een behandelplan van GGZ Noord-Holland-Noord van 19 augustus 2020 gevoegd. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht, waarna geconcludeerd is dat appellant op zijn achttiende verjaardag en in de vijf jaar daarna over arbeidsvermogen beschikte. Bij besluit van 8 april 2021 heeft het Uwv geweigerd appellant een Wajong-uitkering toe te kennen.
1.2.
Bij besluit van 27 januari 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 14 januari 2022 en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 18 januari 2022 ten grondslag. Het Uwv heeft geconcludeerd dat appellant ten tijde van zijn achttiende verjaardag over arbeidsvermogen beschikte. In 2018 is hij zijn arbeidsvermogen kwijtgeraakt, maar dat moment ligt buiten de verzekerde periode voor de Wajong, zodat appellant geen recht heeft op een Wajong-uitkering.
Uitspraak van de rechtbank
2.1.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 24 juli 2019 [1] heeft de rechtbank overwogen dat bij een laattijdige aanvraag als hier aan de orde, naast een beoordeling aan de hand van de criteria van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong beoordeeld dient te worden of appellant op grond van artikel 1a:1, tweede lid, alsnog als jonggehandicapte kan worden aangemerkt en in aanmerking komt voor een Wajong-uitkering. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 24 december 2010 [2] heeft de rechtbank verder overwogen dat de bewijslast en het bewijsrisico bij een laattijdige aanvraag bij de aanvrager liggen, omdat een medisch beeld met het verstrijken van de tijd moeilijker is vast te stellen.
2.2.
De rechtbank heeft geoordeeld dat niet is komen vast te staan dat appellant in december 2008 dan wel in de vijf jaar daarna geen mogelijkheden had tot arbeidsparticipatie. De rechtbank heeft hierbij van belang geacht dat er geen andere informatie over de periode van 2008 tot en met 2013 is dan de brieven van de GZ-psycholoog uit 2008 en 2010 en de dienstverbanden van appellant bij [naam bedrijf 1]. Hoewel uit de stukken blijkt dat appellant rond zijn achttiende jaar problemen ondervond, blijkt hieruit niet dat hij op en/of na zijn achttiende verjaardag geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie had. Verder heeft de rechtbank overwogen dat uit de dienstverbanden van appellant blijkt dat hij in 2010, 2011 en in de periode van 2012 tot en met 2015 heeft gewerkt als productiemedewerker bij [naam bedrijf 2] en als orderpicker bij [naam bedrijf 1]. In 2016 heeft appellant nog via een uitzendbureau gewerkt als vuilnisman en van 2016 tot en met 2018 weer bij [naam bedrijf 1]. Kennelijk is appellant in de periode van 2010 tot en met 2015 in staat geweest om, soms met een tussenperiode, te werken. Uit de door appellant overgelegde verklaring van [naam bedrijf 1] volgt niet dat appellant in deze periode veel ziek is geweest. De stelling van appellant dat hij slechts als weekendkracht heeft gewerkt, heeft niet geleid tot een ander oordeel.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat hij rond zijn achttiende verjaardag duurzaam niet over arbeidsvermogen beschikte, omdat hij niet voldeed aan de daarvoor geldende criteria. Volgens hem ontbrak het hem aan basale werknemersvaardigheden. Appellant betwist dat hij in de periode 2010 tot en met 2015, soms met een tussenperiode, in staat is geweest te werken. Zijn taak in de arbeidsorganisatie is zeer gering geweest en hij was meer ziek dan op het werk. Bij appellant is sprake van een autisme spectrum stoornis en PTSS, hij is reeds langere tijd bekend met grote vermoeidheid en van de vier jaar vmbo is hij twee jaar niet naar school geweest.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. Het Uwv heeft erkend dat appellant vanaf omstreeks september 2018 niet meer over basale werknemersvaardigheden beschikt, maar dit is gelegen na de periode hier van belang.
3.3.
Het onderzoek ter zitting is geschorst, waarbij het Uwv in de gelegenheid is gesteld te onderzoeken naar de eventuele gevolgen voor deze zaak in verband met de gevolgde studie van appellant in de jaren 2016, 2017 en 2018. In die periode heeft appellant een mboopleiding gevolgd en daarom is de vraag opgeworpen of appellant als studerende moet worden aangemerkt in de zin van artikel 1:4, eerste lid, onder e van de Wajong.
3.4.
Het Uwv heeft een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 5 augustus 2024 ingediend. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft opgemerkt dat om in aanmerking te komen voor een Wajong-uitkering, uitgaande van uitval tijdens studie, er sprake moet zijn van een andere ziekteoorzaak ten opzichte van de ziekteoorzaak op het achttiende jaar. Daarvan is in dit geval geen sprake. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van 5 augustus 2024 hieraan nog toegevoegd dat het moment waarop het arbeidsvermogen van appellant verloren is gegaan, te weten september 2018, buiten de verzekerde periode voor de Wajong valt. Deze periode eindigde immers op [geboortedatum] 2013.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de Wajong-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.1.
Een betrokkene heeft recht op een Wajong-uitkering als hij jonggehandicapte is in de zin van artikel 1a:1 van de Wajong. In het eerste lid van dit artikel is bepaald dat jonggehandicapte in de zin van hoofdstuk 1A de ingezetene is die:
op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
4.1.2.
In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat de ingezetene die op de dag, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a of b, beperkingen ondervindt als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling, maar op grond van het eerste lid niet aangemerkt wordt als jonggehandicapte, alsnog jonggehandicapte in de zin van dit hoofdstuk wordt, indien hij binnen vijf jaar na die dag duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft, indien dit voortkomt uit dezelfde oorzaak als die op grond waarvan hij beperkingen als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling ondervond, op de dag, bedoeld in onderdeel a of b (hierna: de vijfjaarstermijn).
4.2.
In geschil is of het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellant per [geboortedatum] 2008 (de dag dat hij achttien jaar is geworden) en tijdens de vijf daarop aansluitende jaren arbeidsvermogen heeft. Het geschil spitst zich daarbij toe op de vraag of voldaan is aan de voorwaarde dat appellant niet over basale werknemersvaardigheden beschikt.
4.3.
Niet in geschil is dat sprake is van een laattijdige aanvraag. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, betekent dat dat het risico dat de medische situatie niet meer met zekerheid is vast te stellen bij appellant ligt.
4.4.
Appellant heeft in hoger beroep in essentie dezelfde gronden aangevoerd als in beroep. De rechtbank heeft deze gronden in de aangevallen uitspraak besproken en toegelicht waarom zij niet slagen. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen. Zoals het Uwv terecht heeft opgemerkt, is appellant in de periode in geding langere tijd werkzaam geweest in verschillende banen en is in staat geweest instructies te begrijpen en uit te voeren. Ook was hij in staat om afspraken na te komen. Appellant heeft zijn standpunt dat hij niet over de basale werknemersvaardigheden beschikte niet onderbouwd en geen objectieve medische gegevens overgelegd die aan het standpunt van de verzekeringsartsen met betrekking tot de periode in geding doen twijfelen. De Raad voegt daar nog het volgende aan toe.
4.5.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep hebben inzichtelijk en deugdelijk toegelicht dat appellant ook niet vanwege het feit dat hij na zijn dienstverband in september 2018 zijn arbeidsvermogen heeft verloren in aanmerking komt voor Wajong-uitkering. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op basis van de medische stukken uit het dossier geconcludeerd dat op 23 september 2018 geen sprake was van een andere ziekteoorzaak in vergelijking met de ziekteoorzaak op het achttiende levensjaar. Er is bij appellant in september 2018 sprake van toegenomen beperkingen op grond van de klachten die reeds op het achttiende jaar bestonden, dus ruim vallend na de verzekerde periode. Appellant heeft de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep niet nader betwist. De Raad ziet ook geen aanleiding het gemotiveerde standpunt van het Uwv dat appellant niet valt onder het toepassingsbereik van artikel 1a:1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wajong, niet te volgen. Daarbij wijst de Raad nog op de uitspraken van 8 januari 2025, [3] waarin is geoordeeld dat het moment waarop voor het eerst beperkingen uit een ziekte worden ondervonden, bepalend is voor de vraag of een betrokkene voor wat betreft die beperkingen valt onder artikel 1a:1, eerste lid, aanhef en onder a, dan wel onder b, van de Wajong. Als een betrokkene al op zijn achttiende verjaardag beperkingen ondervindt door ziekte, betekent dit dat vanaf dat moment de vijfjaarstermijn van artikel 1a:1, tweede lid, van de Wajong aanvangt. Gaat een betrokkene met reeds bestaande beperkingen studeren en staakt hij die studie vervolgens na ten minste zes maanden ten gevolge van (een toename van) die beperkingen, dan valt die betrokkene niet onder artikel 1a:1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wajong.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat de rechtbank het Uwv terecht heeft gevolgd in zijn standpunt dat appellant op [geboortedatum] 2008 en in de vijf jaar daarna beschikte over arbeidsvermogen en om die reden niet is aan te merken als jonggehandicapte als bedoeld in artikel 1a:1 van de Wajong.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.E. Fortuin, in tegenwoordigheid van H.A. Baars als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 oktober 2025.
(getekend) M.E. Fortuin
(getekend) H.A. Baars

Voetnoten

1.CRvB 24 juli 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2565.
2.CRvB 24 december 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BO9240.
3.Zie de uitspraken van de Raad van 8 januari 2025, ECLI:NL:CRVB:2025:20 en ECLI:NL:CRVB:2025:29.