ECLI:NL:CRVB:2025:1638
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van Wajong-uitkering wegens laattijdige aanvraag en arbeidsvermogen
In deze zaak gaat het om de weigering van een Wajong-uitkering aan appellant door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant heeft een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, waarbij hij stelt dat hij sinds 2010 niet over arbeidsvermogen beschikte. Het Uwv heeft echter vastgesteld dat appellant tijdens zijn studie en in de vijf jaar daarna over arbeidsvermogen beschikte, en heeft de aanvraag afgewezen. De rechtbank heeft het beroep tegen deze beslissing ongegrond verklaard. Appellant is het niet eens met deze uitspraak en heeft hoger beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 1 oktober 2025 is de zaak behandeld, waarbij appellant werd bijgestaan door zijn advocaat. De Raad heeft de argumenten van appellant en het Uwv gewogen en geconcludeerd dat het Uwv terecht heeft geweigerd de Wajong-uitkering toe te kennen. De Raad oordeelt dat er geen bewijs is dat appellant tijdens of binnen zes maanden na zijn studie beperkingen had die hem als jonggehandicapte zouden kwalificeren. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en stelt dat de laattijdige aanvraag van appellant het vaststellen van zijn medische situatie bemoeilijkt. Hierdoor blijft de weigering van de Wajong-uitkering in stand, en krijgt appellant geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.