ECLI:NL:CRVB:2025:166

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 januari 2025
Publicatiedatum
28 januari 2025
Zaaknummer
23/3433 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.T.H. Zimmerman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstand wegens verblijf in het buitenland en uitsluitingsgrond onder de Participatiewet

In deze zaak gaat het om de intrekking van bijstand over een bepaalde periode omdat appellante in die periode op grond van de Participatiewet (PW) van dat recht was uitgesloten door een verblijf van langer dan vier weken buiten Nederland. Appellante meent dat het college haar ondanks uitsluiting van het recht op bijstand, bijstand had moeten verlenen, omdat sprake is van zeer dringende redenen in de zin van artikel 16, eerste lid, van de PW. De Raad oordeelt dat het college de bijstand van appellante terecht heeft ingetrokken.

Namens appellante heeft mr. G.A.S. Maduro, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend. De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 10 december 2024. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Maduro. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P. Siemerink.

De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak, wat betekent dat het college appellante geen bijstand hoeft na te betalen over de te beoordelen periode. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

Uitspraak

23/3433 PW
Datum uitspraak: 21 januari 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 9 november 2023, 22/897 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (college)
SAMENVATTING
In deze zaak gaat het om intrekking van bijstand over een bepaalde periode omdat appellante in die periode op grond van de Participatiewet (PW) van dat recht was uitgesloten door een verblijf van langer dan vier weken buiten Nederland. Appellante meent dat het college haar ondanks uitsluiting van het recht op bijstand, bijstand had moeten verlenen, omdat sprake is van zeer dringende redenen in de zin van artikel 16, eerste lid, van de PW. De Raad oordeelt dat het college de bijstand van appellante terecht heeft ingetrokken.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. G.A.S. Maduro, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 10 december 2024. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Maduro. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P. Siemerink.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante is zonder voorafgaande mededeling op 29 mei 2021 vertrokken naar de Dominicaanse Republiek. Zij is op 11 september 2021 teruggekeerd in Nederland.
1.2.
Bij besluit van 20 september 2021, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 27 december 2021 (bestreden besluit), heeft het college de bijstand, voor zover van belang in deze procedure, ingetrokken over de periode van 1 augustus 2021 tot en met 11 september 2021 (te beoordelen periode). Daaraan heeft het college ten grondslag gelegd dat appellante langer dan vier weken in het buitenland heeft verbleven en dat zij haar vertrek naar het buitenland niet heeft gemeld bij het college. Het college is niet gebleken van zeer dringende redenen die nopen tot verlening van bijstand op grond van artikel 16, eerste lid, van de PW.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
Het standpunt van appellante
3. Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Zij stelt zich op het standpunt dat het college ondanks uitsluiting van het recht op bijstand, haar op grond van artikel 16, eerste lid, van de PW bijstand had moeten verlenen. Wat appellante daartoe heeft aangevoerd, wordt hierna besproken.
Het oordeel van de Raad
4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Intrekking
4.1.
Niet in geschil is dat appellante de maximale toegestane duur van vier weken verblijf in het buitenland heeft overschreden en dat zij daardoor over de te beoordelen periode op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder e, van de PW was uitgesloten van het recht op bijstand.
Artikel 16, eerste lid, van de PW
4.2.
Tussen partijen is alleen in geschil of in het geval van appellante sprake is van zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de PW. Zeer dringende redenen als bedoeld in deze bepaling doen zich voor als er een acute noodsituatie is en de behoeftige omstandigheden waarin de betrokkene verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen, zodat het verlenen van bijstand onvermijdelijk is. Dit is vaste rechtspraak. [1] Een acute noodsituatie kan zich bijvoorbeeld voordoen als een situatie levensbedreigend is of als blijvend ernstig geestelijk of lichamelijk letsel of invaliditeit daarvan het gevolg kan zijn. Een acute noodsituatie doet zich voor als het niet-verlenen van bijstand voor de betrokkene tot ernstige gevolgen leidt, met name voor diens gezondheid. De wetgever heeft bij het begrip ‘zeer dringende redenen’ gedacht aan een extreme situatie en heeft nadrukkelijk niet beoogd een algemene ontsnappingsclausule te bieden. Daarom moet het gaan om een schrijnende situatie waarvan het evident is dat weigering van bijstand zonder meer onaanvaardbaar is. Dit volgt uit eerdere rechtspraak. [2]
4.3.
Artikel 16, eerste lid, van de PW gaat over een uitzondering op de hoofdregel. Daarom moet de betrokkene aannemelijk maken dat aan de onder 4.2 genoemde voorwaarden is voldaan.
4.4.
Appellante heeft aangevoerd en ter zitting nader toegelicht dat zij gedurende haar verblijf op de Dominicaanse Republiek ziek was en is opgenomen in het ziekenhuis met een voedselvergiftiging. Als gevolg van langer verblijf was de geldigheidsduur van haar paspoort verstreken en ook waren de op het paspoort vermelde gegevens onjuist, waardoor zij niet tijdig kon terugkeren. De verkrijging van een nieuw paspoort heeft bovendien langer geduurd als gevolg van de coronapandemie en de beperkte beschikbaarheid van overheidsdiensten. In Nederland liepen de vaste lasten door. Volgens appellante is in dit geval sprake van een acute noodsituatie en is het weigeren van bijstand onaanvaardbaar.
4.5.
Dit betoog slaagt niet. Niet in geschil is dat appellante op 29 mei 2021 Nederland is uitgereisd en dat de geldigheidsduur van haar paspoort drie weken nadien verstreek op 19 juni 2021. De door appellante aangevoerde omstandigheden hebben voor haar persoonlijk geen acute noodsituatie opgeleverd. Appellante was al op 8 juni 2021 ontslagen uit het ziekenhuis. Het niet (langer) beschikken over een geldig/juist paspoort is slechts de reden waarom zij niet eerder kon terugkeren naar Nederland en is dan ook geen zeer dringende reden als bedoeld onder 4.2. [3] Bovendien heeft appellante ook de behoeftige omstandigheden niet aannemelijk gemaakt. Dat vaste lasten in Nederland doorlopen maakt niet dat verlening van bijstand daarom onvermijdelijk is. Dit volgt uit vaste rechtspraak. [4]

Conclusie en gevolgen

4.6.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat het college appellante geen bijstand hoeft na te betalen over de te beoordelen periode.
5. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.T.H. Zimmerman, in tegenwoordigheid van I. van der Hout als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 januari 2025.
(getekend) J.T.H. Zimmerman
de griffier is verhinderd te ondertekenen

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder e, van de Participatiewet
Degene die een aaneengesloten periode van langer dan vier weken verblijf houdt buiten Nederland heeft geen recht heeft op bijstand.
Artikel 16, eerste lid, van de Participatiewet
Aan een persoon die geen recht op bijstand heeft, kan het college, gelet op alle omstandigheden, in afwijking van deze paragraaf, bijstand verlenen indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 17 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV1028.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 13 juni 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:985.
3.Vergelijk onder meer de uitspraak van 27 juni 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1192.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 25 september 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX9649.