ECLI:NL:CRVB:2025:1681

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 november 2025
Publicatiedatum
25 november 2025
Zaaknummer
24/1140 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake uitkeringsrechten en bezwaarschriften tegen besluiten van het Uwv

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen meerdere uitspraken van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Nederland, die betrekking hebben op besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over uitkeringsrechten. De Centrale Raad van Beroep heeft op 19 november 2025 uitspraak gedaan. Appellante had zich ziekgemeld en ontving een voorschot op haar uitkering, maar haar bezwaarschriften tegen verschillende besluiten van het Uwv werden niet-ontvankelijk verklaard. De Raad oordeelde dat het Uwv niet zorgvuldig had gehandeld door niet na te vragen wat appellante precies beoogde met haar bezwaarschriften. De Raad bevestigde de uitspraak van de voorzieningenrechter in één zaak, maar vernietigde de uitspraken in andere zaken, omdat het Uwv niet had onderkend dat appellante mogelijk verzoeken om herziening had willen indienen. De Raad droeg het Uwv op om opnieuw te beslissen op deze verzoeken. Appellante kreeg een vergoeding voor de griffierechten die zij had betaald.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Nederland van 29 maart 2024 in de zaken met nummer 23/4345 (aangevallen uitspraak 1), 23/4347 (aangevallen uitspraak 2), 23/4342 (aangevallen uitspraak 3), 23/4348 (aangevallen uitspraak 4) en 23/4349 (aangevallen uitspraak 5)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 19 november 2025

PROCESVERLOOP

Appellante heeft hoger beroepen ingesteld tegen de aangevallen uitspraken. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 23 september 2025. Appellante heeft via een videoverbinding aan de zitting deelgenomen. Het Uwv heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van de hoger beroepen zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
Zaaknummer 24/1140 ZW
1.1.
Appellante heeft zich per 16 april 2020 ziekgemeld bij haar werkgever. Bij besluit van 13 mei 2020 heeft het Uwv appellante per 27 april 2020 een voorschot op de uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend van € 61,37 bruto per dag. Op 9 juli 2023 heeft appellante een bezwaarschrift ingediend tegen het besluit van 13 mei 2020. Appellante heeft daarin de reden van het bezwaar als volgt omschreven:
‘de kwestie ligt bij toezicht vanwege beeld betrokkenheid externen (gesloten dossiers). Betrokken zijn bekend’.
Bij beslissing op bezwaar van 25 september 2023 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv dit bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat het te laat is ingediend.
Zaaknummer 24/1675 ZW
1.2.
Appellante heeft op 9 juli 2023 een bezwaarschrift ingediend dat is gericht tegen een WAO-besluit van het Uwv van 24 februari 2023. Bij beslissing op bezwaar van 25 september 2023 (bestreden besluit 2) heeft het Uwv dit bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat het Uwv op 24 februari 2023 geen besluit heeft genomen over uitkeringsrechten van appellante.
Zaaknummer 24/1674 ZW
1.3.
Bij besluit van 16 oktober 2020 heeft het Uwv de uitbetaling van de ZW-uitkering van appellante geschorst per 14 oktober 2020. Appellante heeft op 16 oktober 2020 bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Bij beslissing op bezwaar van 16 december 2020 heeft het Uwv dit bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat de betaling van de ZW-uitkering vanaf 14 oktober 2020 is hervat en appellante geen belang meer had bij een inhoudelijk oordeel op het bezwaar.
1.4.
Op 9 juli 2023 heeft appellante opnieuw een bezwaarschrift ingediend tegen het besluit van 16 oktober 2020. Bij beslissing op bezwaar van 25 september 2023 (bestreden besluit 3) heeft het Uwv dit bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Het Uwv heeft daaraan ten grondslag gelegd dat er slechts één keer bezwaar kan worden gemaakt tegen besluiten van het Uwv. Het Uwv heeft te kennen gegeven dat haar bezwaar van 9 juli 2023 niet inhoudelijk wordt beoordeeld, omdat zij al een beslissing op bezwaar heeft ontvangen op haar bezwaar tegen het besluit van 16 oktober 2020.
Zaaknummer 24/1676 ZW
1.5.
Bij besluit van 5 mei 2020 heeft het Uwv geweigerd appellante per 16 april 2020 een ZW-uitkering toe te kennen. Appellante heeft op 6 mei 2020 bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Bij beslissing op bezwaar van 15 mei 2020 heeft het Uwv dit bezwaar ongegrond verklaard, omdat de werkgever het ziekengeld moet betalen en dat ook daadwerkelijk doet vanaf 16 april 2020.
1.6.
Op 9 juli 2023 heeft appellante opnieuw een bezwaarschrift ingediend tegen het besluit van 5 mei 2020. Bij beslissing op bezwaar van 25 september 2023 (bestreden besluit 4) heeft het Uwv dit bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Het Uwv heeft daaraan ten grondslag gelegd dat er slechts één keer bezwaar kan worden gemaakt tegen besluiten van het Uwv. Het Uwv heeft te kennen gegeven dat haar bezwaar van 9 juli 2023 niet inhoudelijk wordt beoordeeld, omdat zij al een beslissing op bezwaar heeft ontvangen op haar bezwaar tegen het besluit van 5 mei 2020.
Zaaknummer 24/1678 ZW
1.7.
Bij besluit van 28 april 2020 heeft het Uwv geweigerd appellante per 24 april 2020 een ZW-uitkering toe te kennen. Appellante heeft op 30 april 2020 bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Bij beslissing op bezwaar van 14 mei 2020 heeft het Uwv dit bezwaar ongegrond verklaard omdat de werkgever het ziekengeld moet betalen en dat ook daadwerkelijk doet vanaf 16 april 2020.
1.8.
Appellante heeft op 11 december 2022 opnieuw bezwaar gemaakt tegen het besluit van 28 april 2020. Het Uwv heeft dat bezwaarschrift op 14 februari 2023 doorgestuurd naar de rechtbank. Omdat het Uwv al had beslist op het bezwaarschrift van 30 april 2020, moet het tweede bezwaarschrift van 11 december 2022 volgens het Uwv worden aangemerkt als beroepschrift. Het is niet duidelijk wat er met het als beroepschrift doorgezonden bezwaarschrift van 11 december 2022 is gebeurd.
1.9.
Op 9 juli 2023 heeft appellante voor de derde keer een bezwaarschrift ingediend tegen het besluit van 28 april 2020. Bij beslissing op bezwaar van 25 september 2023 (bestreden besluit 5) heeft het Uwv dit bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Het Uwv heeft daaraan ten grondslag gelegd dat er slechts één keer bezwaar kan worden gemaakt tegen besluiten van het Uwv. Het Uwv heeft te kennen gegeven dat haar bezwaar van 9 juli 2023 niet inhoudelijk wordt beoordeeld, omdat zij al een beslissing op bezwaar heeft ontvangen op haar bezwaar tegen het besluit van 28 april 2020.
Uitspraken van de voorzieningenrechter
2. De voorzieningenrechter heeft als volgt geoordeeld.
Aangevallen uitspraak 1 (24/1140 ZW)
2.1.
De voorzieningenrechter heeft het beroep tegen bestreden besluit 1 ongegrond verklaard en het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat appellante op 9 juli 2023 een bezwaarschrift heeft ingediend bij het Uwv tegen het besluit van 13 mei 2020. Het bezwaarschrift is dus niet tijdig ingediend. Appellante heeft hiervoor als reden gegeven dat sprake is van nieuwe feiten en/of veranderde omstandigheden (nova), die door het Uwv nog niet zijn beoordeeld. Dat is naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen verontschuldiging voor de termijnoverschrijding. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat appellante bij het Uwv een verzoek kan indienen tot herziening van het besluit als zij meent dat er in haar situatie sprake is van nova. Een bezwaarprocedure is daarvoor niet de aangewezen weg. Appellante heeft ter zitting te kennen gegeven dat zij een tijd vanwege gezondheidsproblemen op advies van haar artsen meer energie moest steken in haar herstel dan in procedures. De voorzieningenrechter heeft daarin geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de termijnoverschrijding het gevolg is van bijzondere omstandigheden die appellante betreffen zodat de overschrijding van de bezwaartermijn verschoonbaar moet worden geacht. De voorzieningenrechter heeft bij zijn oordeel ook betrokken dat de termijnoverschrijding in dit geval aanzienlijk is, namelijk meer dan drie jaar.
Aangevallen uitspraak 2 (24/1675 ZW)
2.2.
De voorzieningenrechter heeft het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond verklaard en het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat appellante in haar bezwaarschrift heeft gesteld dat haar bezwaar is gericht tegen een besluit van 24 februari 2023 van het Uwv. Het is de voorzieningenrechter uit de gedingstukken en de behandeling op de zitting niet gebleken dat het Uwv op 24 februari 2023 een besluit heeft genomen over de uitkeringsrechten van appellante. Ter zitting heeft appellante verklaard dat haar bezwaar niet was gericht tegen een besluit van 24 februari 2023 maar tegen een besluit uit 2004 waarbij het Uwv heeft geweigerd haar 52 weken na 17 februari 2003 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat appellante dit besluit niet heeft genoemd in haar bezwaarschrift. Nu er door het Uwv geen besluit is genomen met de datum van 24 februari 2023 heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat het Uwv het bezwaar van appellante terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Aangevallen uitspraken 3 (24/1674 ZW), 4 (24/1676 ZW) en 5 (24/1678 ZW)
2.3.
De voorzieningenrechter heeft de beroepen tegen de bestreden besluit 3, 4 en 5 ongegrond verklaard en de verzoeken om voorlopige voorziening afgewezen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het Uwv bij beslissingen op bezwaar van respectievelijk 16 december 2020, 15 mei 2020 en 14 mei 2020 beslist heeft op de bezwaren van appellante tegen de (primaire) besluiten van respectievelijk 16 oktober 2020, 5 mei 2020 en 28 april 2020. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat appellante op 9 juli 2023 nogmaals bezwaar heeft gemaakt tegen de besluiten van 16 oktober 2020, 5 mei 2020 en 28 april 2020. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat het volgens de systematiek van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet mogelijk is om voor een tweede keer bezwaar te maken tegen hetzelfde besluit. Dat betekent naar het oordeel van de voorzieningenrechter dat het Uwv terecht heeft besloten om de bezwaarschriften van 9 juli 2023 niet inhoudelijk te behandelen. Naar aanleiding van de mededeling van appellante ter zitting dat sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden, heeft de voorzieningenrechter overwogen dat appellante bij het Uwv een verzoek om herziening kan indienen.
Het standpunt van appellante
3. Appellante is het met de uitspraken van de voorzieningenrechter niet eens. Appellante heeft aangevoerd dat het Uwv buiten de wet handelt en dat de voorzieningenrechter de zaken niet juist heeft behandeld. Appellante heeft gesteld dat in alle vijf zaken sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden en dat correctie moet plaatsvinden. Appellante heeft zich op het standpunt gesteld dat de vijf zaken teruggestuurd moeten worden naar het Uwv en dat het Uwv opgedragen moet worden om nieuwe besluiten te nemen.
Het standpunt van het Uwv
4. Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraken te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

5. De Raad beoordeelt of de voorzieningenrechter terecht de bestreden besluiten 1 tot en met 5 in stand heeft gelaten. Dat doet de Raad aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak 1 niet slaagt en dat de hoger beroepen tegen de aangevallen uitspraken 2 tot en met 5 wel slagen. De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, staan in de bijlage bij deze uitspraak.
Hoger beroep tegen aangevallen uitspraak 1 ( 24/1140 ZW)
5.1.1. Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, is in essentie een herhaling van de gronden die zij bij de voorzieningenrechter heeft ingediend. De voorzieningenrechter heeft deze beroepsgronden afdoende besproken en heeft overtuigend gemotiveerd waarom deze niet slagen. Het oordeel van de voorzieningenrechter en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven. In wat appellante in hoger beroep daartegen heeft aangevoerd en ter zitting nader heeft toegelicht, worden geen aanknopingspunten gevonden voor een andersluidend oordeel.
5.1.2. Daaraan wordt nog het volgende toegevoegd. Appellante heeft ter zitting van de Raad toegelicht dat zij met het bezwaarschrift van 9 juli 2023 heeft beoogd een verzoek om herziening van het primaire besluit van 13 mei 2020 in te dienen. Naar het oordeel van de Raad heeft het Uwv het bezwaarschrift van 9 juli 2023 terecht aangemerkt als een bezwaarschrift en ook als zodanig behandeld. De in 1.1 weergegeven inhoud van het bezwaarschrift van 9 juli 2023 had voor het Uwv geen aanleiding hoeven zijn om dit bezwaarschrift (ook) aan te merken als een verzoek om herziening van het primaire besluit van 13 mei 2020. Daarbij is ook van belang dat appellante nog niet eerder een bezwaarschrift had ingediend tegen het primaire besluit van 13 mei 2020.
5.1.3. Het hoger beroep tegen aangevallen uitspraak 1 slaagt niet. De aangevallen uitspraak 1 wordt bevestigd.
5.1.4. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellante geen vergoeding voor eventuele proceskosten en het betaalde griffierecht.
Hoger beroep tegen aangevallen uitspraak 2 (24/1675 ZW)
5.2.1. Het Uwv heeft met bestreden besluit 2 het bezwaarschrift van 9 juli 2023 tegen een besluit van 24 februari 2023 niet-ontvankelijk verklaard omdat het Uwv op 24 februari 2023 geen besluit heeft genomen over de uitkeringsrechten van appellante. De voorzieningenrechter heeft dat standpunt gevolgd.
5.2.2. Uit het bezwaarschrift van 9 juli 2023 blijkt inderdaad dat appellante als datum van de beslissing waartegen zij bezwaar maakt 24 februari 2023 heeft vermeld. Uit dit bezwaarschrift blijkt ook dat appellante een bestand heeft toegevoegd met de naam: “2004_02_27_rechten op grond van wao uitk geen wachttijd verleninging Willem Bruining.pdf”. Daaruit blijkt dat appellante het besluit van 27 februari 2004 waarbij het Uwv heeft geweigerd appellante 52 weken na 17 februari 2003 een WAO-uitkering toe te kennen, bij haar bezwaarschrift heeft gevoegd. Dit besluit heeft appellante ook in de beroepsfase genoemd en dat besluit bevindt zich in het procesdossier. Het bij het Uwv niet bekende besluit van 24 februari 2023 had in combinatie met het bij het bezwaarschrift gevoegde besluit van 27 februari 2004 voor het Uwv aanleiding moeten zijn het bezwaar aan te merken als te zijn gericht tegen dit besluit van 27 februari 2004 of in ieder geval om navraag te doen bij appellante over de vraag waartegen het bezwaarschrift was gericht.
5.2.3. Nu het Uwv dit niet heeft onderkend is sprake van een zorgvuldigheidsgebrek en is het bestreden besluit 2 genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb. Ook ontbreekt een deugdelijke motivering zoals voorgeschreven in artikel 7:12 van de Awb. Hieruit volgt dat het hoger beroep van appellante tegen aangevallen uitspraak 2 slaagt. De aangevallen uitspraak 2 wordt vernietigd, het beroep tegen bestreden besluit 2 wordt gegrond verklaard en bestreden besluit 2 wordt vernietigd en het Uwv zal een nieuwe beslissing op bezwaar moeten nemen.
5.2.4. Ten overvloede merkt de Raad nog op dat het Uwv in het verweerschrift van 15 oktober 2024 heeft opgemerkt dat er een bezwaarprocedure loopt tegen een besluit om niet terug te komen van het (voornoemde) besluit van 27 februari 2004. Appellante heeft dit ter zitting van de Raad bevestigd.
5.2.5. Omdat het hoger beroep tegen aangevallen uitspraak 2 slaagt, krijgt appellante een vergoeding voor het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is niet gebleken.
Hoger beroep tegen aangevallen uitspraken 3, 4 en 5 ( 24/1674 ZW, 24/1676 ZW en 24/1678 ZW)
5.3.1. Uit vaste rechtspraak van deze Raad [1] volgt dat het systeem van de Awb er aan in de weg staat om tweemaal te beslissen op een bezwaar tegen eenzelfde primair besluit. In zo’n geval dient het bestuursorgaan het tweede bezwaar tegen het primaire besluit nietontvankelijk te verklaren. In het geval van appellante had het naar het oordeel van de Raad evenwel op grond van het zorgvuldigheidsbeginsel op de weg van het Uwv gelegen om bij appellante na te gaan of zij daadwerkelijk beoogde om bezwaarschriften in te dienen tegen de besluiten van 16 oktober 2020, 5 mei 2020 en 28 april 2020. Het zorgvuldigheidsbeginsel brengt in dit geval met zich dat het Uwv niet uitsluitend afgaat op de wijze waarop appellante haar bezwaar heeft geformuleerd, maar zich ook afvraagt wat appellante daarmee beoogt te bereiken. Als dat niet duidelijk is, had het Uwv daarover navraag kunnen doen bij appellante. [2] Dat geldt te meer omdat appellante al bezwaar had gemaakt tegen deze besluiten, zodat een nieuw bezwaarschrift niet direct voor de hand lag en het Uwv wist dat de door appellante gekozen route voor haar tot niets zou leiden. Ook de inhoud en strekking van de bezwaarschriften van 9 juli 2023 is naar het oordeel van de Raad zodanig onduidelijk dat appellante met haar als bezwaarschrift aangeduide stuk mogelijk beoogde een verzoek om herziening in te dienen.
5.3.2. Nu het Uwv dit niet heeft onderkend is sprake van een zorgvuldigheidsgebrek en zijn de bestreden besluiten 3, 4 en 5 in strijd met artikel 3:2 van de Awb. Hieruit volgt dat de hoger beroepen van appellante tegen de aangevallen uitspraken 3, 4 en 5 slagen. De aangevallen uitspraken 3, 4 en 5 worden vernietigd, de beroepen tegen de bestreden besluiten 3, 4 en 5 worden gegrond verklaard en de bestreden besluiten 3, 4 en 5 worden vernietigd.
5.3.3. Aansluitend dient te worden bezien welk vervolg aan deze uitkomst wordt gegeven. Uit het verhandelde op de zittingen bij de voorzieningenrechter en de Raad blijkt dat appellante heeft beoogd met haar bezwaarschriften van 9 juli 2023 verzoeken om herziening van de primaire besluiten van 16 oktober 2020, 5 mei 2020 en 28 april 2020 in te dienen. Het Uwv heeft dus ten onrechte met beslissingen op bezwaar beslist op de door appellante ingediende bezwaarschriften, die waren bedoeld als herzieningsverzoeken. De Raad zal het Uwv opdragen om (alsnog) te beslissen op de verzoeken om herziening van de besluiten van 16 oktober 2020, 5 mei 2020 en 28 april 2020.
5.3.4. Omdat de hoger beroepen tegen de aangevallen uitspraken 3, 4 en 5 slagen, krijgt appellante een vergoeding voor het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is niet gebleken.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
Aangevallen uitspraak 1
- bevestigt de aangevallen uitspraak 1;
Aangevallen uitspraak 2
- vernietigt de aangevallen uitspraak 2;
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 25 september 2023;
- draagt het Uwv op om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het Uwv aan appellante het door haar in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 188,- vergoedt.
Aangevallen uitspraken 3, 4 en 5
- vernietigt de aangevallen uitspraken 3, 4 en 5;
- verklaart de beroepen gegrond en vernietigt de drie besluiten van 25 september 2023;
- draagt het Uwv op om te beslissen op de verzoeken om herziening van de besluiten van 16 oktober 2020, 5 mei 2020 en 28 april 2020;
- bepaalt dat het Uwv aan appellante het door haar in beroep (drie keer) en in hoger beroep (drie keer) betaalde griffierecht van in totaal € 564,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door W.R. van der Velde, in tegenwoordigheid van C.M. Snellenberg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 november 2025.

(getekend) W.R. van der Velde

(getekend) C.M. Snellenberg

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht
1. Indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, is de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.
2. Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
Artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht
De termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift bedraagt zes weken.
Artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht
Ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 13 oktober 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2519.
2.Vergelijk de door het bestuursorgaan toegepaste handelwijze in de zaak die leidde tot de uitspraak van de Raad van 29 januari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH3198.