In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen uitspraken van de rechtbank Oost-Brabant, waarin haar verzoeken om een WIA-uitkering werden afgewezen. De Centrale Raad van Beroep heeft op 19 november 2025 uitspraak gedaan. De Raad heeft vastgesteld dat appellante vanaf 6 augustus 2010 een WIA-uitkering ontving, maar deze is per 24 mei 2016 beëindigd. Appellante heeft meldingen gedaan van toegenomen klachten, maar het Uwv heeft geweigerd om opnieuw een WIA-uitkering toe te kennen. De rechtbank heeft de beroepen van appellante ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft de Raad de zaak behandeld, waarbij appellante werd bijgestaan door haar advocaat. De Raad heeft psychiater I.S. Hernandez-Dwarkasing als deskundige benoemd, die rapporten heeft uitgebracht. Uiteindelijk heeft het Uwv op 7 maart 2025 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen, waarbij het de bezwaren van appellante gegrond verklaarde. Ondanks deze beslissing heeft appellante haar hoger beroep niet ingetrokken, maar verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De Raad heeft geoordeeld dat de hoger beroepen niet-ontvankelijk zijn verklaard wegens het ontbreken van procesbelang, aangezien de besluiten van het Uwv tegemoetkwamen aan de bezwaren van appellante. Tevens is de Raad overgegaan tot toekenning van schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, waarbij het Uwv en de Staat ieder voor een deel aansprakelijk zijn gesteld voor de schadevergoeding en proceskosten.