ECLI:NL:CRVB:2025:1690

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 november 2025
Publicatiedatum
27 november 2025
Zaaknummer
24/2769 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van WW-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 november 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De rechtbank had het beroep van appellant tegen de toekenning van een WW-uitkering niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van procesbelang. Appellant had op 4 augustus 2022 een aanvraag voor een WW-uitkering ingediend, welke op 17 augustus 2022 was toegekend. Na bezwaar van appellant, dat op 16 december 2022 ongegrond werd verklaard, heeft hij hoger beroep ingesteld. De Raad oordeelt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat appellant geen procesbelang heeft, omdat de WW-uitkering al was toegekend en er geen relevante bezwaren waren ingediend tegen de ingangsdatum, duur of hoogte van de uitkering. Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat hij zich richtte tegen de ingangsdatum, maar de Raad bevestigt dat de rechtbank juist heeft geoordeeld. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en appellant krijgt geen inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit. Tevens wordt er geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht toegekend.

Uitspraak

24/2769 WW
Datum uitspraak: 19 november 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 5 november 2024, 23/751 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak of de rechtbank het beroep van appellant tegen de toekenning van een WW-uitkering terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De Raad oordeelt dat dit het geval is.

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 8 oktober 2025. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.A. Vermeijden.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft op 4 augustus 2022 een aanvraag voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ingediend. Bij besluit van 17 augustus 2022 heeft het Uwv appellant een WW-uitkering toegekend over de periode van 1 augustus 2022 tot en met 31 oktober 2022. Appellant heeft tegen het besluit van 17 augustus 2022 bezwaar gemaakt en het Uwv verzocht het besluit te herroepen met betrekking tot ‘uw plichten met een uitkering’.
1.2.
Bij beslissing op bezwaar van 16 december 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. Aan dit besluit ligt ten grondslag dat appellant geen bezwaar heeft gemaakt tegen de ingangsdatum van de WW-uitkering, de duur of de hoogte ervan. Over het deel van het besluit dat ziet op ‘de plichten’ heeft het Uwv opgemerkt dat appellant slechts is geïnformeerd over zijn rechten en plichten in het kader van zijn WWuitkering. De rechten en plichten zijn van algemene orde en van toepassing op iedereen die recht heeft op een WW-uitkering en dus niet alleen op appellant.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van procesbelang. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat volgens vaste rechtspraak van de Raad iemand procesbelang heeft als wat hij of zij nastreeft daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor de indiener feitelijke betekenis kan hebben. Het hebben van louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van procesbelang. [1] De rechtbank heeft vooropgesteld dat uitsluitend het bestreden besluit ter beoordeling voorligt. Het beroep gaat dus alleen over het recht van appellant op een WW-uitkering. Aangezien het Uwv aan appellant de gevraagde WWuitkering heeft toegekend en appellant niets heeft aangevoerd over de ingangsdatum, de duur of de hoogte van de uitkering, kan een beoordeling van het beroep voor hem geen feitelijke betekenis meer hebben. Wat appellant verder heeft aangevoerd, ziet niet op het bestreden besluit en kan evenmin tot procesbelang leiden.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat het bezwaar zich wel richtte tegen de ingangsdatum, de duur en de hoogte van de WW-uitkering. Volgens appellant moet het Uwv vanuit zijn zorgplicht teruggaan naar de ingangsdatum waarop hem eerder een WW-uitkering is verstrekt, namelijk 1 januari 2011. De feitelijke betekenis van het hoger beroep voor appellant is dat appellant in de periode van 2011 tot 2013 procedures tegen het Uwv heeft gevoerd en dat in deze procedures zaken naar voren zijn gekomen die op deze periode zien en waaruit blijkt dat de communicatie met het Uwv niet goed verloopt. Concreet wijst appellant erop dat de door hem in de periode van 2011 tot 2013 aangevinkte taken ten onrechte op "verlopen" staan.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het beroep tegen het bestreden besluit over de toekenning van de WW-uitkering per 1 augustus 2022 niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat appellant met zijn beroep niet kan bereiken wat hij beoogt te bereiken. De Raad doet dit aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd is in essentie een herhaling van wat hij in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft deze beroepsgronden afdoende besproken en met juistheid geoordeeld dat de beoordeling van het bestreden besluit voor hem geen feitelijke betekenis meer kan hebben. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden onderschreven.
4.2.
De Raad voegt daar nog aan toe dat appellant ter zitting heeft toegelicht dat hij de WWuitkering heeft ontvangen en dat hem geen maatregelen zijn opgelegd wegens de schending van een verplichting. Hij heeft slechts willen markeren dat hij bij het indienen van zijn aanvraag om een WW-uitkering nog stukken in zijn werkmap heeft aangetroffen, die betrekking hebben op een eerdere WW-aanvraag en die volgens hem onjuist zijn. Nu het bestreden besluit echter uitsluitend betrekking heeft op de per 1 augustus 2022 ingetreden werkloosheid, kan wat appellant heeft aangevoerd over (de herziening en terugvordering van) zijn WW-uitkering over de periode 2011 en 2013 niet tot een ander oordeel leiden.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat appellant geen inhoudelijk oordeel krijgt over het bestreden besluit.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door S. Wijna, in tegenwoordigheid van S.P.A. Elzer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 november 2025.
(getekend) S. Wijna
(getekend) S.P.A. Elzer

Voetnoten

1.Zoals overwogen in de uitspraak van de Raad van 24 mei 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2024.