In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant, die arbeidsongeschikt is geraakt op 31 maart 2020 terwijl hij werkte op een binnenvaartschip in dienst van een Zwitserse onderneming. Appellant heeft een WIA-uitkering aangevraagd, die aanvankelijk met een pro rata-factor van 0,51 is toegekend met ingang van 29 maart 2022. In hoger beroep is de ingangsdatum van de WIA-uitkering echter vervroegd naar 1 september 2020. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het Uwv de hoogte van de WIA-uitkering terecht heeft vastgesteld met toepassing van de pro rata-factor, maar dat de hoogte van de nabetaling en de wettelijke rente onvoldoende gemotiveerd zijn. De Raad draagt het Uwv op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen over de hoogte van de nabetaling en de wettelijke rente. De Raad vernietigt de eerdere besluiten van het Uwv en veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant, die in totaal € 5.829,- bedragen.