ECLI:NL:CRVB:2025:1789

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 december 2025
Publicatiedatum
4 december 2025
Zaaknummer
23/115 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering en geschiktheid van geduide functies voor appellant met psychische en gehoorbeperkingen

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) per 26 september 2021. Appellant, die zich ziek had gemeld met psychische klachten en gehoorklachten, was van mening dat hij niet in staat was om zijn eigen werk te verrichten en dat hij recht had op een ZW-uitkering. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld na hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland. De rechtbank had het beroep ongegrond verklaard en het besluit van het Uwv in stand gelaten. De Raad volgde de door hem benoemde deskundige, die concludeerde dat de geduide functies niet geschikt waren voor appellant. De Raad oordeelde dat het Uwv opnieuw moest beslissen op het bezwaar van appellant, met inachtneming van de uitspraak van de Raad. De Raad heeft de proceskosten van appellant vergoed en het Uwv opgedragen om een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar tegen het eerdere besluit van 25 augustus 2021.

Uitspraak

23/115 ZW
Datum uitspraak: 4 december 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 1 december 2022, 21/5520 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[ex-werkgever B.V.] te [vestigingsplaats] (ex-werkgever)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de ZW-uitkering van appellant per 26 september 2021 heeft beëindigd. Appellant vindt dat hij door zijn (medische) beperkingen niet in staat is om zijn eigen werk te verrichten, zodat hij onveranderd recht heeft op een ZWuitkering. De Raad volgt de door hem benoemde deskundige en komt tot de conclusie dat de geduide functies niet voor appellant geschikt zijn. Het Uwv moet opnieuw beslissen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. S. Usanmaz, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Ex-werkgever heeft als derde-belanghebbende aan het geding deelgenomen.
Bij brief van 27 juni 2023 heeft mr. E. Yilmaz, advocaat, zich als opvolgend gemachtigde gesteld.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 2 oktober 2024. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Yilmaz. Het Uwv heeft zich niet laten vertegenwoordigen. Ex-werkgever heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. B. Polman, advocaat.
Na de zitting is het onderzoek heropend. De Raad heeft P.T. van Diesen, arbeidsdeskundige, benoemd als onafhankelijke deskundige voor het instellen van een onderzoek. De deskundige heeft 10 februari 2025 een rapport uitgebracht. Appellant heeft een zienswijze ingebracht. Het Uwv heeft rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ingebracht, waarop appellant heeft gereageerd. Naar aanleiding hiervan heeft de deskundige op 19 mei 2025 nader gerapporteerd.
De Raad heeft partijen laten weten dat hij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de Raad de zaak niet behandeld op een zitting en het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als basis logistiek medewerker voor 40 uur per week. Op 15 juli 2020 heeft hij zich ziekgemeld met psychische klachten. Appellant is verder bekend met gehoorklachten. Het Uwv heeft appellant een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2.
In het kader van een Eerstejaars ZW-beoordeling heeft appellant het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 9 juni 2021. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor zijn laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellant functies geduid. Het Uwv heeft bij besluit van 25 augustus 2021 de ZW-uitkering van appellant met ingang van 26 september 2021 beëindigd, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
1.3.
Bij besluit van 11 november 2021 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep, een aangepaste FML van 5 november 2021 en een rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Daartoe heeft de rechtbank als volgt overwogen.
2.1.
Het medisch onderzoek is zorgvuldig verricht. Uit de medische rapporten blijkt dat de klachten van appellant in kaart zijn gebracht, waaronder de angst- en psychische klachten en de gehoorklachten. De verzekeringsartsen hebben deze klachten betrokken bij hun medische beoordeling. Dat er op de datum in geding sprake was van ademhalingsklachten, hoofdpijn en duizeligheid wordt onvoldoende onderbouwd door medische informatie. Dat de verzekeringsartsen dit niet uitdrukkelijk hebben betrokken in hun medische beoordeling, maakt het onderzoek dan ook niet onzorgvuldig. Dat appellant inmiddels meer behandelingen heeft, ziet niet op de datum in geding. Er is verder geen reden om aan te nemen dat aspecten van de gezondheidssituatie van appellant met betrekking tot de datum in geding zijn gemist.
2.2.
Er is geen reden om aan de medische conclusies te twijfelen. De verzekeringsartsen hebben op overtuigende wijze toegelicht in hoeverre appellant belast kan worden met werk. De verzekeringsartsen hebben hun conclusies gebaseerd op de klachten van appellant, zijn dagverhaal, de eigen bevindingen uit het psychisch onderzoek en de medische informatie van behandelaars. Door de medische informatie wordt onvoldoende onderbouwd dat er op de datum in geding sprake was van ademhalingsklachten, hoofdpijn en duizeligheid. Datzelfde geldt voor de slaapproblemen. Het in beroep overgelegde medicatieoverzicht en het huisartsenjournaal vermeldt geen gegevens over de datum in geding. Er is rekening gehouden met ADHD en de medicatie die appellant daarvoor gebruikt. Verder zijn er beperkingen aangenomen in verband met de psychische problematiek, de gehoorproblemen en voor intensief contact met parfums en geurstoffen. De door appellant ingebrachte informatie geeft geen aanleiding om aan de juistheid hiervan te twijfelen. Dat er naast de aangenomen beperkingen ook nog een beperking moet worden aangenomen voor het werken op plekken met chemische geuren of met lijm wordt niet onderbouwd door de medische informatie. De informatie van KNO-arts [X] vermeldt op de datum in geding met betrekking tot de neus namelijk geen problemen. Hetzelfde geldt voor het aannemen van een urenbeperking. In de informatie van logopedist [Y] en GZ-psycholoog [A] van 29 augustus 2022 staat verder dat de niet-talige prestaties wijzen in de richting van een licht verstandelijke beperking tot laag begaafd niveau. Tijdens de zitting heeft het Uwv er terecht op gewezen dat in die informatie ook staat dat dit resultaat als minder betrouwbaar is te beschouwen in verband met de indruk dat appellant meer in huis heeft dan wat hij heeft laten zien. Verder heeft het Uwv er terecht op gewezen dat de informatie van GZpsycholoog Votel van 1 oktober 2021 vermeldt dat appellant op dat moment geen PTSSklachten meer ervaart en begin september 2021 is besloten de behandelfocus te verleggen naar het accepteren en inzetten van adequate coping bij gehoorverlies. De conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat er op de datum in geding geen EMDRbehandeling was, is dan ook te volgen. De informatie van de arbodienst ziet niet op de datum in geding en bovendien vindt de beoordeling van de medische beperkingen van appellant door de bedrijfsarts in een ander beoordelingskader plaats dan dat van de ZW. De overige informatie – voor zover al betrekking hebbend op de datum in geding – vermeldt geen andere informatie ten tijde van de datum in geding dan waar de verzekeringsartsen al rekening mee hebben gehouden. Dat appellant zich niet herkent in de conclusies van de verzekeringsartsen maakt het oordeel niet anders. Hoewel de rechtbank begrip heeft voor de klachtenbeleving van appellant, betekent het hebben van klachten volgens de rechtbank niet dat er ook (ernstigere) beperkingen voor arbeid moeten worden aangenomen in de FML. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om een deskundige te benoemen. Appellant verkeert niet in bewijsnood. Hij heeft gedurende de procedure verschillende mogelijkheden gehad om het standpunt van het Uwv te betwisten en heeft van die mogelijkheden ook gebruik gemaakt door het indienen van medische informatie.
2.3.
Uitgaande van de juistheid van de FML heeft het Uwv vervolgens terecht geconcludeerd dat appellant de geduide voorbeeldfuncties kan vervullen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapportage en in het Resultaat functiebeoordeling van de voorbeeldfuncties van 8 november 2021 de medische geschiktheid daarvan voor appellant voldoende toegelicht. Wat appellant daarover heeft aangevoerd, vormt geen aanleiding daaraan te twijfelen.
De standpunten van partijen
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens en heeft daartegen met verwijzing naar de medische informatie in het dossier aangevoerd, en ter zitting nader toegelicht, dat het Uwv zijn beperkingen heeft onderschat en dat dat onzorgvuldig is. Aan de informatie van GZ-psycholoog Votel van 24 oktober 2022 is ten onrechte geen gewicht toegekend. Appellant is fors minder belastbaar, niet alleen door de psychische klachten maar ook door het gehoorverlies en door forse tekorten op alle levensgebieden. Wat betreft de gehoorklachten, leidend tot spraak- en communicatieproblemen, zijn ten onrechte geen beperkingen aangenomen. Uit de informatie van de KNO-arts blijkt dat het horen achteruit is gegaan. Appellant kampt verder met ADHD en paniek- en angststoornissen, waarvoor eveneens ten onrechte geen beperkingen zijn aangenomen. Wat betreft de mogelijk aanwezige licht verstandelijke beperking geeft appellant aan dat daarnaar door het Uwv geen onderzoek is verricht en dat daarvoor een deskundige moet worden ingeschakeld. Daarnaast zijn als gevolg van een mishandeling eind 2018 en de operaties die vervolgens hebben plaatsgevonden ademhalingsklachten ontstaan. Appellant kan daardoor niet werken in ruimtes met veel vocht, geuren en stoffen. Bovendien heeft appellant als gevolg hiervan veel hoofdpijn en vaak een bloedende neus. Appellant wijst op de informatie van de huisarts en het journaaloverzicht. Appellant wijst er verder op dat hij thans het medicijn mirtazapine slikt, maar dat de ziekte waarvoor hij dat slikt al op de datum in geding aanwezig was. Vanwege het gebruik van dit medicijn zou een beperking moeten worden aangenomen voor het vermijden van gevaarlijke situaties.
3.2.
In hoger beroep heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep naar aanleiding van de door appellant ingenomen standpunten en de medische gegevens waarnaar wordt verwezen aanvullende medische beperkingen aangenomen en die neergelegd in een aangepaste FML van 29 januari 2024. Het betreft – naast de reeds aangenomen beperking voor horen – beperkingen voor spreken, lezen, het uiten van gevoelens, omgaan met conflicten, samenwerken en omgaan met klanten/patiënten of hulpbehoevenden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft hierbij onder meer toegelicht dat appellant aangewezen is op werk waarbij eigenlijk nauwelijks eisen gesteld worden aan zijn taalvaardigheid en communicatieve vaardigheden. Enerzijds door slechthorendheid, anderzijds omdat hij de Nederlandse taal onvoldoende machtig is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep betwijfelt verder of appellant voldoende kan liplezen en een een-op-een gesprek onder alle omstandigheden goed kan volgen. Appellant is in elk geval aangewezen op een rustige werkomgeving zonder storend lawaai. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens de functie wikkelaar (SBC-code 267053) laten vervallen, en – na overleg met de verzekeringsarts bezwaar en beroep – het standpunt ingenomen dat de overige geselecteerde functies voor appellant geschikt zijn. Het betreft de functies samensteller kunststof en rubberproducten (SBC-code 271130), productiemedewerker industrie (SBC-code 111180) en elektronisch medewerker (SBC-code 267071). Het voeren van gesprekken, horen en spreken, vormen in die functies geen kenmerkende belasting. Hoewel sprake is van mondelinge werkinstructies zijn alle geduide functies communicatie-arm. Het eenvoudig, routinematig werk in deze functies is voor appellant geen probleem. Hij heeft in het verleden ook bewezen instructies in eenvoudig en routinematig werk te kunnen begrijpen en uit te voeren. Appellant kan kortom ook uitgaande van deze functies volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep meer dan 65% van zijn maatmaninkomen verdienen.
3.3.
Appellant heeft hierop gereageerd en met verwijzing naar informatie van audiologisch centrum Pento herhaald dat beperkingen op het gebied van horen zijn onderschat en dat de geduide functies niet voor hem geschikt zijn. Appellant ervaart beperkingen tijdens overleg en vergadersituaties op het werk, gesprekken in kleine en grotere gezelschappen en gesprekken in een-op-een situaties. Volgens appellant is hij sterk beperkt voor horen en als gevolg daarvan ook voor spreken (omdat appellant stottert en niet vloeiend kan spreken). De combinatie van de gehoorklachten en de psychische klachten maakt bovendien dat appellant sterk beperkt is voor samenwerken. Met betrekking tot de arbeidskundige beoordeling heeft appellant aangevoerd dat de geduide functies niet geschikt zijn. In elk van de functies is samenwerken en kunnen communiceren met anderen namelijk een belangrijk vereiste. Appellant kan echter geen instructies verstaan en niet communiceren met werkgever of collega’s.
3.4.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in een rapport van 15 februari 2024 gereageerd en het standpunt ingenomen dat het audiologisch centrum ook het gehoorverlies bij gebruik van gehoorapparaten bespreekt en dat dat redelijk wat gehoorwinst oplevert. De verzekeringsarts bezwaar en beroep houdt vast aan zijn interpretatie van het gehoorprobleem en acht dat daaraan voldoende tegemoet is gekomen in de FML van 29 januari 2024.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de beëindiging van de ZW-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW behoudt een betrokkene na 52 weken van ongeschiktheid tot werken zijn ZW-uitkering, als hij als gevolg van ziekte minder kan verdienen dan 65% van zijn laatst verdiende loon (maatmaninkomen). Dit percentage wordt berekend door het maatmaninkomen te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Bij deze beoordeling wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de systematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. [1] Ook deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.2.
Appellant heeft in hoger beroep de gronden in essentie herhaald die ook al in beroep zijn aangevoerd en door de rechtbank zijn besproken. Wat over de medische beoordeling door de rechtbank in de aangevallen uitspraak is overwogen, wordt onderschreven. Wat appellant in hoger beroep, onder verwijzing naar de medische informatie in het dossier, heeft aangevoerd tast het oordeel van de rechtbank niet aan. Het Uwv heeft met de uitgebreide rapporten van 29 januari 2024 en 15 februari 2024 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep deugdelijk gemotiveerd dat de beperkingen (waaronder die in verband met de gehoorklachten) zoals deze uiteindelijk zijn vastgelegd in de FML van 29 januari 2024 geen verdere aanvulling behoeven. Het standpunt van appellant dat het Uwv verder desondanks onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn psychische klachten, vindt geen bevestiging in de aanwezige en door de verzekeringsarts bezwaar en beroep op inzichtelijke en navolgbare wijze bij de beoordeling betrokken informatie. Dit betekent dat geen aanleiding bestaat voor twijfel aan de medische grondslag van het bestreden besluit en dat geen aanleiding bestaat een onafhankelijke deskundige in te schakelen.
Arbeidskundige beoordeling
4.3.
Tussen het Uwv en appellant bestaat verschil van inzicht over het antwoord op de vraag of de geduide functies voor appellant geschikt zijn gelet op de aangenomen beperkingen.
4.4.
Bij de Raad is twijfel ontstaan over de geschiktheid van de geduide functies voor appellant. In het bijzonder heeft de Raad twijfel of de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de aangepaste FML van 29 januari 2024 neergelegde beperkingen dat appellant een uitleg niet altijd goed zal begrijpen, dat een-op-een contact niet altijd mogelijk is, dat appellant beperkt kan liplezen en dat het nodig is te checken of appellant een opdracht begrepen heeft en dat appellant niet kan functioneren in een lawaaiige omgeving in de weg staan aan de geselecteerde functies. In de functie van productiemedewerker industrie wordt gewerkt in een ruime en rustige productiehal, maar met achtergrondmuziek. Daarnaast kan de first line manager mondelinge instructies geven, ondersteund door tekeningen/werkinstructies. Verder is er soms basaal overleg met collega’s over de werkverdeling. In de functie van samensteller kunststof en rubberproducten worden, doorgaans mondelinge, werkopdrachten gekregen van het hoofd. In de functie van elektrotechnisch medewerker worden werkzaamheden verricht in een werkhal in de nabijheid van diverse collega’s. Er wordt achtergrondgeluid van machines, elektrische gereedschappen, radio en pratende collega’s (geluid < 85 dB) ondervonden. De werkzaamheden worden alleen verricht, maar zo nodig met collega’s. Er wordt bij elke nieuwe opdracht gewerkt aan de hand van mondelinge instructies en duidelijke tekeningen van de telkens aanwezige (assistent) teamleider. Daarnaast is er zeswekelijks teamoverleg. Tegen de achtergrond van het feit dat appellant in de periode 2018-2020 naar wens functioneerde bij ex-werkgever heeft de Raad het noodzakelijk geacht te worden geadviseerd door een onafhankelijke arbeidsdeskundige en heeft daarom arbeidsdeskundige Van Diesen benoemd.
4.5.
De deskundige heeft in zijn rapport van 10 februari 2025 geconcludeerd dat de geduide functies niet geschikt zijn voor betrokkene. Met betrekking tot de functie productiemedewerker industrie geldt dat de werkverdeling mondeling en in groepsverband plaatsvindt. Betrokkene is niet alleen beperkt ten aanzien van een-op-een contact en het voeren van duidelijke gesprekken, maar hij kan ook niet binnen de groep adequaat communiceren omdat hij aangewezen is op liplezen. Dat is niet voldoende om met meerdere mensen tegelijk te communiceren. Communicatie op individueel niveau is niet adequaat mogelijk. Dat betreft niet alleen communicatie met collega’s bij de werkverdeling en bij het assisteren, maar ook met de first line manager bij een instructie. Met betrekking tot de functie samensteller kunststof en rubberproducten geldt dat instructie plaatsvindt in combinatie met voordoen en nadoen. Dat betekent dat hierbij ook communicatie met woorden nodig is, althans niet geheel uit te sluiten is. Dat geldt ook voor het wisselen van werkplek en het onderling afstemmen in de productieketen waarbij de output van de ene assembleur de input van de andere assembleur is. Er is in de functie elektronisch medewerker verder sprake van samenwerking tussen collega’s. Hierbij is de noodzaak van adequate functionele communicatie niet uit te sluiten. Dat geldt zeker voor de mondelinge instructies die bij elke nieuwe opdracht worden ontvangen. Bij deze functie wordt slechts beperkt enige informatie over de geluidsbelasting ten gevolge van achtergrondgeluid vermeld. Dat deze daar minder is dan 85 dB betekent niet dat het een rustige werkomgeving is. Ter vergelijking: Bij geluiden rond de 80 dB (A) begint het gevaar voor lawaaislechthorendheid bij mensen. Daarom zijn werkgevers volgens de Arbowet verplicht om aan werknemers die werken in een omgeving met geluiden rond en boven de 80 dB (A) gehoorbescherming te bieden. Bovendien is betrokkene niet in staat om communicatie in groepen, dus ook niet in het teamoverleg, te kunnen volgen omdat hij aangewezen is op liplezen. Er is geen mogelijkheid om de geduide functies geschikt te maken. Ondersteuning door een tolk is niet realiseerbaar omdat niet verwacht kan worden dat deze permanent aanwezig is of telkens snel op afroep beschikbaar is bij een nieuwe instructie of werkopdracht. In reactie op het standpunt van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep merkt de deskundige op dat het feit dat appellant een instructie kan begrijpen zoals hij dit ook in het verleden kon, niet wil zeggen dat hij nu in staat geacht kan worden in de geselecteerde functies te functioneren. Bij deze stelling wordt namelijk niet meegewogen wat de belastbaarheid van appellant was toen hij naar wens functioneerde. De actuele beperkingen hebben betrekking op de manier waarop appellant dingen kan begrijpen en uitvoeren. Daarom is ook het eigen werk mede gelet op de beperking op het aspect horen niet geschikt bevonden omdat zijn huidige beperkingen impact hebben op de manier waarop dit begrip tot stand komt, namelijk met mondelinge instructie. Verder heeft de deskundige nog toegelicht dat ook bij functies waarbij sprake is van een lage mate van zelfstandigheid zoals de geselecteerde functies, sprake kan zijn van een vereiste om adequaat te communiceren.
4.6.
Als uitgangspunt geldt volgens vaste rechtspraak dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke door hem ingeschakelde deskundige volgt, indien de door deze deskundige gegeven motivering hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich in deze zaak voor. De rapporten van de deskundige zijn inzichtelijk en consistent.
4.7.
Wat de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in reactie op het deskundigenrapport hebben gesteld, namelijk dat appellant al vanaf zijn negende levensjaar beiderzijds ernstig slechthorend is, dat hij hiermee altijd heeft kunnen werken, dat deze slechthorendheid slechts marginaal is gewijzigd en dat de geduide functies (daarom) als geschikt moeten worden beschouwd, vormt geen reden om de deskundige niet te volgen in diens conclusies. De deskundige heeft in zijn aanvullend rapport van 19 mei 2025 in reactie daarop toegelicht dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen uitspraak doet over de beperkingen of belastbaarheid in de periode vóór de datum in geding. Het is daarmee niet uit te sluiten dat betrokkene in de periode dat hij gewerkt heeft, een betere belastbaarheid had en dat er dus wel iets gewijzigd is in de belastbaarheid van appellant. De maatmanfunctie is immers per de datum in geding niet langer passend geacht. Verder houdt het standpunt, met betrekking tot de functies productiemedewerker industrie en elektronisch medewerker, dat appellant wél in staat is om routinematig, een-op-een overleg te hebben, geen rekening met de beperkingen zoals vastgesteld in de FML van 29 januari 2024, op grond waarvan appellant niet in staat wordt geacht duidelijke, een-op-een communicatie te hebben. De beperking ten aanzien van slechthorendheid van betrokkene is een onderdeel van zijn totale belastbaarheidspatroon dat geldt op datum in geding. Dat belastbaarheidspatroon is de basis voor de weging van de deskundige en niet de belastbaarheid van appellant vóór de datum van uitval in de maatgevende arbeid. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft bovendien de conclusies van de deskundige ten aanzien van de functie samensteller kunststof en rubberproducten niet betwist.
4.8.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het bestreden besluit een deugdelijke arbeidskundige onderbouwing ontbeert, omdat uit het deskundigenrapport volgt dat de geduide functies voor appellant niet geschikt zijn.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak wordt vernietigd. Het beroep wordt alsnog gegrond verklaard en het bestreden besluit wordt vernietigd. Het Uwv moet opnieuw beslissen op het bezwaar tegen het besluit van 25 augustus 2021 met inachtneming van deze uitspraak. Dat betekent dat zo mogelijk nieuwe functies voor appellant moeten worden geduid en moet worden beoordeeld welke gevolgen dit heeft voor de aanspraken van appellant op grond van de ZW. Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil bestaat aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht te bepalen dat tegen het nieuwe besluit slechts bij de Raad beroep kan worden ingesteld.
6. Aanleiding bestaat om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 1.814,- voor verleende rechtsbijstand in beroep (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde van € 907,- per punt) en op € 2.267,50 voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep (1 punt voor het hoger beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor de zienswijze, met een waarde van € 907,- per punt), in totaal € 4.081,50. Daarnaast moet het Uwv aan appellant het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht vergoeden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 11 november 2021 gegrond en vernietigt dat besluit;
- draagt het Uwv op een nieuwe beslissing op het bezwaar tegen het besluit van 25 augustus 2021 te nemen met inachtneming van deze uitspraak en bepaalt dat beroep tegen dit besluit slechts bij de Raad kan worden ingesteld;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 4.081,50;
- bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 185- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door T. Dompeling, in tegenwoordigheid van C.E.A. Tessemaker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 december 2025.
(getekend) T. Dompeling
(getekend) C.E.A. Tessemaker

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920.