ECLI:NL:CRVB:2025:1796
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van Wajong-uitkering na herhaalde aanvraag en beoordeling van toegenomen arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellant een Wajong-uitkering toe te kennen. Appellant heeft in 2022 een herhaalde aanvraag ingediend, waarbij hij stelde dat er nieuwe feiten waren die aanleiding moesten geven om terug te komen van het eerdere besluit van 23 maart 2018. Dit eerdere besluit was gebaseerd op de conclusie dat appellant op zijn achttiende verjaardag arbeidsvermogen had. Het Uwv heeft de herhaalde aanvraag afgewezen, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die de eerdere beoordeling konden ondermijnen. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, en appellant is in hoger beroep gegaan.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat het Uwv terecht heeft geweigerd om terug te komen op het eerdere besluit. De Raad oordeelde dat de door appellant aangevoerde nieuwe informatie niet als zodanig kon worden aangemerkt, omdat deze niet betrekking had op de relevante periode van zijn achttiende verjaardag tot vijf jaar daarna. De Raad benadrukte dat de bewijslast bij appellant ligt en dat hij niet voldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat zijn situatie ten tijde van de eerdere beoordeling onjuist was. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond, waardoor de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft.