ECLI:NL:CRVB:2025:1815

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 december 2025
Publicatiedatum
10 december 2025
Zaaknummer
23/1764 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van bijstand naar aanleiding van niet gemelde handel in katten

In deze zaak gaat het om de herziening en terugvordering van bijstand van appellante, die sinds 22 december 2000 bijstand ontvangt op grond van de Participatiewet. Naar aanleiding van een anonieme melding dat appellante kittens zou verkopen, heeft de sociale recherche van de gemeente Kerkrade een onderzoek ingesteld. Tijdens dit onderzoek zijn advertenties op Marktplaats aangetroffen die door appellante zijn geplaatst. Appellante heeft in eerste instantie ontkend dat zij handelde in katten, maar later erkende zij dat zij een nestje had gehad en dat het Marktplaatsaccount van haar was. Het college van burgemeester en wethouders heeft op basis van de onderzoeksbevindingen besloten om de bijstand van appellante te herzien en de gemaakte kosten terug te vorderen. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het college heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep geoordeeld dat het hoger beroep van appellante niet slaagt. De Raad heeft vastgesteld dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat de inkomsten uit de advertenties niet aan haar kunnen worden toegerekend. De herziening en terugvordering van bijstand blijven dan ook in stand.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 10 mei 2023, 22/129 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Kerkrade (college)
Datum uitspraak: 9 december 2025

SAMENVATTING

Deze zaak gaat over een herziening en terugvordering van bijstand naar aanleiding van niet gemelde handel in katten. Het hoger beroep van appellante slaagt niet. De beslissing op bezwaar, waarin het bezwaar van appellante in afwijking van het advies van de bezwaarcommissie ongegrond is verklaard, is voldoende gemotiveerd. Daarnaast heeft appellante niet aannemelijk gemaakt dat de advertenties die zij heeft geplaatst bedoeld waren voor katten van derden. Dit betekent dat de inkomsten uit deze handel, anders dan appellante wil, aan haar kunnen worden toegerekend.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. J.P. van Mulken, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
De Raad heeft een regiebrief met vragen aan partijen gestuurd. Partijen hebben gereageerd en het college heeft nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 28 oktober 2025. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van Mulken. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door C. Graper.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante ontvangt sinds 22 december 2000 bijstand, laatstelijk op grond van de Participatiewet naar de norm voor een alleenstaande. Naar aanleiding van een anonieme melding dat appellante zou handelen in kittens voor ongeveer € 900,- per stuk en dat het zou gaan om vier of vijf nestjes is de sociale recherche van de gemeente Kerkrade een onderzoek gestart naar de rechtmatigheid van de door appellante ontvangen bijstand.
1.2.
In het kader van dit onderzoek heeft een sociaal rechercheur op 17 november 2020 een internetonderzoek verricht. Hierbij is op de site Marktplaats een advertentie aangetroffen waarin een kitten te koop werd aangeboden. Bij de advertentie stond een telefoonnummer dat tot appellante behoort. De volgende dag heeft de sociaal rechercheur dit nummer gebeld en met appellante gesproken. Zij gaf aan dat de kitten gereserveerd was en verder beantwoordde zij een aantal vragen over het ras van de kitten.
1.3.
De sociaal rechercheur heeft vervolgens informatie gevorderd bij Marktplaats. Uit de ontvangen informatie blijkt dat de adverteerder van de kitten sinds 1 september 2011 kittens aanbiedt met prijzen van € 450,- tot meer recent € 750,-. Het e-mailadres, het telefoonnummer en de postcode die gekoppeld zijn aan het account komen overeen met de gegevens van appellante.
1.4.
De sociaal rechercheurs hebben appellante op 25 november 2020 gehoord. Tijdens dit gesprek heeft zij aanvankelijk te kennen gegeven niet te handelen in katten en geen katten aan te bieden op het internet. Zij heeft verder verteld op dat moment zeven katten in huis te hebben en geen vaste dierenarts te hebben, maar naar de goedkoopste optie te gaan als het nodig is. Geconfronteerd met het feit dat de sociaal rechercheur haar telefonisch heeft gesproken over de op Marktplaats aangeboden kitten, heeft appellante verteld dat zij inderdaad een nestje heeft gehad en verkocht. Zij heeft bevestigd dat het Marktplaatsaccount van haar is en dat alleen zij daar gebruik van maakt. Desgevraagd heeft zij erkend dat zij heeft gehandeld in katten. Op nadere vragen, onder andere over de inkomsten uit deze handel, heeft appellante verder niet willen verklaren. Zij heeft besloten het gesprek te beëindigen omdat – naar zij zei – haar uitkering hoe dan ook zal worden beëindigd. Zij heeft de ruimte verlaten zonder het gespreksverslag te ondertekenen.
1.5.
Na de later weer ingetrokken besluitvorming heeft de sociaal rechercheur het onderzoek weer opgepakt en op 24 februari 2021 informatie opgevraagd bij de twee dierenartsen die appellante tijdens het gesprek van 25 november 2020 had genoemd. Uit de ontvangen informatie blijkt dat appellante in april 2017 met een kitten uit een nestje bij de ene dierenarts is geweest. Bij de andere dierenarts was appellante in verband met een nestje in 2010 langs geweest. Deze informatie is als niet relevant voor het onderzoek ter zijde gelegd.
1.6.
Op 7 april 2021 hebben de sociaal rechercheurs opnieuw met appellante gesproken. Tijdens dit gesprek heeft zij verklaard dat zij nooit heeft gehandeld in katten. Zij bood wel kittens aan op Marktplaats, maar dit was namens twee vriendinnen in Duitsland die wel in katten handelden en één nestje was namens haar dochter. Zij hielp haar vriendinnen ook met het te woord staan van geïnteresseerden en reed ook met hen naar Duitsland, of de kittens werden bij appellante thuisgebracht zodat de geïnteresseerden de kittens konden zien. Zelf heeft zij al tien jaar geen nestje meer gehad. De kittens die zij aanbood op Marktplaats hadden een prijs van € 650,- á € 750,-. Ze heeft geen boekhouding of administratie bijgehouden over deze nestjes en kan dat ook niet alsnog aanleveren.
1.7.
De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 8 april 2021. Het college heeft in deze bevindingen aanleiding gezien om met een besluit van 19 mei 2021 de bijstand van appellante te herzien over de maanden april en mei 2017, mei tot en met juli en september 2019 en november 2020. Daarnaast heeft het college over die maanden de gemaakte kosten van bijstand teruggevorderd tot een bedrag van € 7.781,23. Aan dit besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat appellante de inlichtingenverplichting heeft geschonden door niet te melden dat zij in deze maanden inkomsten uit de verkoop van katten heeft gehad.
1.8.
Op 1 november 2021 heeft de Centrale Bezwaarschriften- en Klachtencommissie van de gemeente Kerkrade (bezwaarcommissie) een advies uitgebracht waarin het college is geadviseerd het bezwaar van appellante tegen het besluit van 19 mei 2021 gegrond te verklaren en dit besluit te herroepen. Aan dit advies heeft de bezwaarcommissie ten grondslag gelegd dat het college niet aannemelijk heeft gemaakt dat appellante inkomsten heeft ontvangen uit de verkoop van haar eigen katten.
1.9.
Naar aanleiding van dit advies heeft de vaksector van de gemeente Kerkrade een contraire nota opgesteld, waarin de directeur Domein Burger het college adviseert om het bezwaar ongegrond te verklaren. In deze nota is beargumenteerd dat de onderzoeksbevindingen aannemelijk maken dat appellante heeft gehandeld in katten en dat de inkomsten daaruit aan haar moeten worden toegerekend. Aangezien appellante geen boekhouding of administratie heeft ingediend, is er schattenderwijs vastgesteld wat de hoogte van deze inkomsten zou zijn.
1.10.
Met een besluit van 30 november 2021 (bestreden besluit) heeft het college conform de contraire nota het bezwaar van appellante tegen het besluit van 19 mei 2021 ongegrond verklaard. Bij de bekendmaking van het bestreden besluit is verwezen naar het advies van de bezwaarcommissie en naar de contraire nota en meegedeeld dat deze deel uit maken van het bestreden besluit.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Aangezien in het bestreden besluit en de contraire nota niet expliciet is ingegaan op de bezwaargrond dat onduidelijk is op grond van welke gegevens het college een schatting heeft gemaakt van de inkomsten heeft de rechtbank met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het college veroordeelt in de proceskosten van appellante en hem opgedragen het door appellante betaalde griffierecht te vergoeden.
Het standpunt van appellante
3. Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank gedeeltelijk niet eens. Wat zij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de herziening en terugvordering van bijstand in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
De grond van appellante dat het college in afwijking van artikel 7:13, zevende lid, van de Awb niet in het bestreden besluit heeft gemotiveerd waarom hij afwijkt van het advies van de bezwaarcommissie slaagt niet. In het bestreden besluit staat dat “conform het voorstel wordt besloten”. Bij de regel “Beslispunten” staat “In afwijking van het CBC-advies te besluiten overeenkomstig het advies van de vaksector: ontvankelijk/ongegrond.” Hieruit blijkt dat het college in het bestreden besluit de contraire nota van de vaksector volgt. In die contraire nota is gemotiveerd beargumenteerd waarom het advies van de bezwaarcommissie niet gevolgd wordt. Door deze contraire nota te volgen heeft het college deze motivering tot de zijne gemaakt. Er is dan ook geen schending van de in artikel 7:13, zevende lid, van de Awb opgenomen motiveringsplicht.
4.2.
Daarnaast heeft appellante aangevoerd dat het college niet aannemelijk heeft gemaakt dat de katten die zij aanbood op Markplaats en de inkomsten die met die verkoop verband houden aan haar toegerekend kunnen worden, zodat de herziening en terugvordering geen stand kunnen houden. Deze grond slaagt niet. Daartoe is het volgende van belang.
4.2.1.
Herziening van bijstand is een voor de betrokkene belastend besluit. Daarom rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor herziening is voldaan in beginsel op de bijstandverlenende instantie. Deze bewijslast brengt in dit geval met zich dat het college aannemelijk moet maken dat, en in welk opzicht appellante gedurende de maanden waarover de bijstand is herzien de op haar rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden en dat als gevolg appellante in die periode geen dan wel minder recht op bijstand heeft.
4.2.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat appellante de advertenties op Marktplaats heeft geplaatst. Zoals afgeleid kan worden uit eerdere rechtspraak rechtvaardigt het toerekenen van het plaatsen van Marktplaatsadvertenties aan een persoon ook de vooronderstelling dat de eventuele inkomsten uit die advertenties ook aan die persoon kunnen worden toegerekend. [1]
4.2.3.
Het is dan ook aan appellante om aannemelijk te maken dat de inkomsten van de door haar geplaatste advertenties niet aan haar toegerekend kunnen worden. Daar is zij niet in geslaagd. Tijdens het gesprek op 25 november 2020 heeft appellante verklaard dat alleen zij gebruik maakt van haar Marktplaatsaccount en dat zij heeft gehandeld in katten. Zij heeft niet vermeld dat deze katten niet van haar zouden zijn. Deze verklaring die appellante tegenover de sociale recherche heeft afgelegd heeft voor het bewijs bijzondere betekenis. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze verklaring geen of minder betekenis heeft omdat die onder ontoelaatbare druk is afgelegd. Ook heeft zij niet aannemelijk gemaakt dat die verklaring buiten beschouwing moet blijven omdat die niet in essentie een juiste weergave bevat van wat zij heeft verklaard.
4.2.4.
Daarbij komt dat appellante de door haar later tijdens het gesprek op 7 april 2021 ingenomen standpunt dat de katten van haar Duitse vriendinnen waren niet met controleerbare stukken heeft onderbouwd. Zij heeft twee begin 2021 opgestelde schriftelijke verklaringen ingeleverd van haar vriendinnen waarin staat dat appellante hen geholpen heeft met de verkoop in Nederland. Deze verklaringen zijn met geen enkel stuk onderbouwd. Dit terwijl gelet op de aard van de handel wel verwacht mag worden dat deze onderbouwing mogelijk is, bijvoorbeeld met informatie over advertenties in Duitsland voor dezelfde katten of informatie van de Duitse dierenartsen waar de katten normaalgesproken heen gingen. In de regiebrief van 21 februari 2025 is appellante in de gelegenheid gesteld om op dit punt nadere stukken te overleggen. In reactie heeft appellante gemeld dat zij op dat moment niet beschikt over andere stukken. Ook de pas op zitting gegeven toelichting dat de ene vriendin haar boekhouding heeft verbrand na het overlijden van haar echtgenoot en dat een Duitse dierenarts waar gebruik van werd gemaakt met pensioen is gegaan, is op geen enkele manier onderbouwd en leidt er niet toe dat appellante haar gewijzigde verklaring aannemelijk heeft gemaakt.
4.2.5.
Tot slot heeft appellante aangevoerd dat uit haar bankafschriften niet blijkt dat zij inkomsten heeft gehad of een uitgavenpatroon dat bij dergelijke inkomsten zou passen. Aangezien niet in geschil is dat voor de katten grotendeels contant werd betaald wordt aan dit punt niet de waarde toegekend die appellante daar aan toekent.

Conclusie en gevolgen

4.3.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd voor zover aangevochten. Dit betekent dat de herziening en terugvordering van bijstand in stand blijven.
5. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte in tegenwoordigheid van L. van Beelen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 december 2025.

(getekend) O.L.H.W.I. Korte

(getekend) L. van Beelen

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 12 augustus 2025, ECLI:NL:CRVB:2025:1227, en de tussenuitspraak van 11 januari 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:133.