In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 19 oktober 2022. De Centrale Raad van Beroep heeft op 10 december 2025 uitspraak gedaan in de zaak met nummer 22/3719 ZW. De Raad heeft de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 1.000,- aan appellante wegens overschrijding van de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens. De redelijke termijn was met acht maanden overschreden, omdat de procedure in totaal vier jaar en acht maanden heeft geduurd, terwijl de redelijke termijn voor een procedure in drie instanties in beginsel vier jaar bedraagt. Daarnaast is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 4.081,50, en is de Staat der Nederlanden veroordeeld in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 453,50. Het Uwv dient ook het door appellante betaalde griffierecht van € 185,- te vergoeden. De uitspraak is gedaan in het openbaar en is ondertekend door de voorzitter en de griffier.