ECLI:NL:CRVB:2025:1854

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 december 2025
Publicatiedatum
17 december 2025
Zaaknummer
23/449 WIA-R
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rectificatie van schadevergoedingsuitspraak wegens overschrijding van de redelijke termijn in bestuursrechtelijke procedure

Op 17 december 2025 heeft de Centrale Raad van Beroep een rectificatie uitgesproken van een eerdere uitspraak van 3 september 2025, waarin een kennelijke fout werd vastgesteld. De zaak betreft de schadevergoeding wegens het overschrijden van de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens. In de oorspronkelijke uitspraak werd ten onrechte gesteld dat de redelijke termijn met bijna zes maanden was overschreden, terwijl dit in werkelijkheid zes maanden en elf dagen betrof. Hierdoor werd de schadevergoeding vastgesteld op € 1.000,- in plaats van € 500,-. De Raad heeft partijen de gelegenheid gegeven om schriftelijk te reageren op de voorgenomen rectificatie, maar er is geen bezwaar ontvangen.

In de rectificatie zijn de rechtsoverwegingen 5.3 en 5.4 aangepast. De Raad concludeert dat de redelijke termijn in de rechterlijke fase is overschreden, wat leidt tot de veroordeling van de Staat der Nederlanden tot betaling van immateriële schade aan de betrokkene. De uitspraak tot rectificatie is openbaar uitgesproken en de gerectificeerde uitspraak zal worden gepubliceerd op rechtspraak.nl. De Centrale Raad van Beroep heeft de eerdere uitspraak vernietigd, met uitzondering van de bepalingen over proceskosten en griffierecht, en heeft de Staat en het Uwv veroordeeld tot betaling van schadevergoeding en proceskosten aan de betrokkene.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak tot rectificatie van de uitspraak van de Raad van 3 september 2025, 23/449 WIA
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) (Staat)
Datum uitspraak: 17 december 2025

PROCESVERLOOP

De Raad heeft, na hier door betrokkene op te zijn gewezen, vastgesteld dat de uitspraak van 3 september 2025 [1] een kennelijke fout bevat. Het betreft het vaststellen van de schadevergoeding wegens het overschrijden van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. In overweging 5.3 van de uitspraak staat dat de redelijke termijn is overschreden met bijna zes maanden. Op de uitspraakdatum was de termijn echter overschreden met zes maanden en elf dagen. De schadevergoeding als gevolg van de overschrijding van de redelijke termijn bedraagt dan niet € 500,- maar € 1.000,-.
De Raad heeft partijen daarom bij brief van 6 november 2025 in de gelegenheid gesteld zich binnen twee weken schriftelijk uit te laten over een rectificatie van de uitspraak.
Partijen hebben niet gereageerd. Zoals in de brief is vermeld, gaat de Raad ervan uit dat er geen bezwaar bestaat tegen de voorgenomen rectificatie.

OVERWEGINGEN

De Raad wijzigt in de uitspraak de rechtsoverwegingen 5.3 en 5.4 en de beslissing als volgt:
5.3.
Voor het voorliggende geval betekent dit het volgende. Vanaf de ontvangst van het bezwaarschrift door het Uwv op 24 februari 2021 tot de datum van de uitspraak van 3 september 2025 is een periode van vier jaar, zes maanden en 11 dagen verstreken. Noch de zaak zelf, die niet als complex is aan te merken, noch de opstelling van betrokkene, geven aanleiding voor het oordeel dat in dit geval de totale lengte van de procedure meer dan vier jaar mag bedragen. De redelijke termijn is dus met zes maanden en elf dagen overschreden. Dit leidt tot een schadevergoeding van € 1.000,-.
5.4.
Van het totale tijdsverloop heeft de behandeling van het bezwaar door het Uwv ruim drie maanden geduurd. Dit betekent dat de redelijke termijn in de bestuurlijke fase niet is overschreden. Daarmee is vastgesteld dat de redelijke termijn uitsluitend in de rechterlijke fase is geschonden. Dit betekent dat de Staat wordt veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade aan betrokkene tot een bedrag van € 1.000,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak, met uitzondering van de bepalingen over de proceskosten en het griffierecht;
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) tot betaling aan betrokkene van een vergoeding van schade tot een bedrag van € 1.000,-;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 1.360,50;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 453,50.
Aan deze uitspraak tot rectificatie is een gerectificeerd exemplaar van de oorspronkelijke uitspraak gehecht. De gerectificeerde uitspraak zal worden gepubliceerd op rechtspraak.nl.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep rectificeert zijn uitspraak van 3 september 2025 als in de overwegingen is weergegeven.
Deze uitspraak is gedaan door W.R. van der Velde in tegenwoordigheid van M.D.F. de Moor als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 december 2025.
(getekend) W.R. van der Velde
(getekend) M.D.F. de Moor

Voetnoten

1.CRvB 3 september 2025, ECLI:NL:CRVB:2025:1336.