Op 17 december 2025 heeft de Centrale Raad van Beroep een rectificatie uitgesproken van een eerdere uitspraak van 3 september 2025, waarin een kennelijke fout werd vastgesteld. De zaak betreft de schadevergoeding wegens het overschrijden van de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens. In de oorspronkelijke uitspraak werd ten onrechte gesteld dat de redelijke termijn met bijna zes maanden was overschreden, terwijl dit in werkelijkheid zes maanden en elf dagen betrof. Hierdoor werd de schadevergoeding vastgesteld op € 1.000,- in plaats van € 500,-. De Raad heeft partijen de gelegenheid gegeven om schriftelijk te reageren op de voorgenomen rectificatie, maar er is geen bezwaar ontvangen.
In de rectificatie zijn de rechtsoverwegingen 5.3 en 5.4 aangepast. De Raad concludeert dat de redelijke termijn in de rechterlijke fase is overschreden, wat leidt tot de veroordeling van de Staat der Nederlanden tot betaling van immateriële schade aan de betrokkene. De uitspraak tot rectificatie is openbaar uitgesproken en de gerectificeerde uitspraak zal worden gepubliceerd op rechtspraak.nl. De Centrale Raad van Beroep heeft de eerdere uitspraak vernietigd, met uitzondering van de bepalingen over proceskosten en griffierecht, en heeft de Staat en het Uwv veroordeeld tot betaling van schadevergoeding en proceskosten aan de betrokkene.