ECLI:NL:CRVB:2025:1863
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering Wajong-uitkering op basis van laattijdige aanvraag en arbeidsvermogen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 december 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De zaak betreft de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellante een Wajong-uitkering toe te kennen. Appellante, geboren in 1993, had een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, maar het Uwv concludeerde dat zij op haar achttiende verjaardag en de vijf jaar daarna over arbeidsvermogen beschikte. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, wat door de Raad werd bevestigd. De Raad oordeelde dat appellante onvoldoende bewijs had geleverd dat zij in de relevante periode geen arbeidsvermogen had. De rechtbank had terecht overwogen dat het hier een laattijdige aanvraag betrof en dat de bewijslast bij appellante lag. De Raad volgde de conclusie van de verzekeringsarts dat appellante in de periode van belang vier uur per dag belastbaar was en een uur aaneengesloten een taak kon verrichten. De Raad concludeerde dat de medische situatie van appellante pas in 2020 verslechterde, wat na de voor de Wajong relevante periode viel. Hierdoor bleef de weigering van de Wajong-uitkering in stand en kreeg appellante geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.