In deze zaak heeft appellant, die dakloos is, vier aanvragen om bijstand ingediend, welke door het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer zijn afgewezen. De afwijzingen zijn gebaseerd op de stelling dat appellant zijn inlichtingenverplichting niet is nagekomen, omdat hij bij controles niet op de opgegeven verblijfslocaties is aangetroffen. De Centrale Raad van Beroep heeft de afwijzingen in eerste instantie bevestigd, maar heeft geoordeeld dat voor de periode van 7 april 2020 tot en met 20 april 2020 het college geen onderzoek heeft gedaan naar de verblijfslocaties van appellant. Hierdoor kon niet worden vastgesteld dat appellant zijn inlichtingenverplichting in die periode niet is nagekomen. De Raad heeft daarom zelf in de zaak voorzien en appellant voor deze periode alsnog bijstand toegekend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting op 17 december 2024, waarbij appellant werd bijgestaan door zijn advocaat en een tolk. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door een advocaat en een handhaver. De Raad heeft de argumenten van appellant besproken, waaronder zijn persoonlijke omstandigheden en de moeilijkheden die hij ondervond als dakloze. De Raad heeft geconcludeerd dat het college in de andere periodes terecht heeft gesteld dat appellant zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden, maar dat dit niet opging voor de specifieke periode van 7 tot en met 20 april 2020, waarin geen controles zijn uitgevoerd.
De uitspraak is gedaan door F. Hoogendijk, in tegenwoordigheid van I. van der Hout als griffier, en is openbaar uitgesproken op 28 januari 2025. De Raad heeft het college veroordeeld in de kosten van appellant, die zijn begroot op € 4.922,-.