ECLI:NL:CRVB:2025:265

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 februari 2025
Publicatiedatum
19 februari 2025
Zaaknummer
23/2099 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de toepassing van het FLO-overgangsrecht voor ambtenaren

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 februari 2025 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de rechtbank Limburg. Appellant, geboren in 1971, heeft als vrijwilliger bij de brandweer gewerkt en is in 2006 in beroepsdienst getreden. Hij verzocht in 2019 om vaststelling van zijn aanspraak op het FLO-overgangsrecht, maar het dagelijks bestuur van Veiligheidsregio Zuid-Limburg heeft dit verzoek afgewezen. De rechtbank heeft het beroep van appellant gegrond verklaard, maar het dagelijks bestuur heeft in hoger beroep gesteld dat de brief waarin het verzoek werd afgewezen geen besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad oordeelt dat de brief geen rechtsgevolg heeft en dat appellant te vroeg een aanvraag heeft ingediend, aangezien het FLO-overgangsrecht pas van toepassing is vanaf 55 jaar. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep van appellant ongegrond. Appellant krijgt geen proceskostenvergoeding.

Uitspraak

23/2099 AW
Datum uitspraak: 19 februari 2025
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 23 mei 2023, 21/122 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het dagelijks bestuur van Veiligheidsregio Zuid-Limburg (dagelijks bestuur)
SAMENVATTING
De Raad oordeelt in deze zaak dat de brief waarin het dagelijks bestuur appellant heeft laten weten dat het FLO-overgangsrecht voor hem niet geldt, geen besluit is en ook geen bestuurlijk rechtsoordeel dat daarmee op één lijn moet worden gesteld.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft [gemachtigde] hoger beroep ingesteld. Namens het dagelijks bestuur heeft mr. M.P.W. Steuten, advocaat, een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 27 november 2024. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. P. Bots. Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Steuten, L.W.M. Houben en R.F.M. Coumans.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant is geboren op [geboortedatum] 1971. Vanaf 1 september 2001 heeft appellant als vrijwilliger bij de brandweer gewerkt. Met ingang van 1 december 2006 is hem als vrijwilliger ontslag op eigen verzoek verleend en is hij aansluitend in beroepsdienst bij de brandweer benoemd.
1.2.
Appellant heeft op 31 juli 2019 verzocht vast te stellen dat hij aanspraak kan maken op het overgangsrecht voor ambtenaren in een functie die op 31 december 2005 recht gaf op FLO, [1] zoals bepaald in artikel 9b:1 van de CAR/UWO [2] (FLO-overgangsrecht). Het dagelijks bestuur heeft bij brief van 29 augustus 2019 (brief) dit verzoek afgewezen. Appellant valt volgens het dagelijks bestuur niet onder de werkingssfeer van het FLO-overgangsrecht, omdat hij per 1 december 2006 in beroepsdienst bij de brandweer in dienst is getreden onder toepassing van hoofdstuk 9a CAR/UWO. Met het besluit van 10 december 2020 is het bezwaar tegen de brief ongegrond verklaard.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. Zij heeft het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk verklaard en heeft bepaald dat de uitspraak in de plaats komt van het vernietigde besluit. De rechtbank ziet niet in wat het concrete gevolg is van de brief. Er is hoe dan ook aanvullende besluitvorming nodig op het moment dat appellant daadwerkelijk gebruik wenst te maken van het FLO-overgangsrecht. Dat is nog niet aan de orde. De conclusie van de rechtbank is dat appellant te vroeg is met zijn aanvraag van 31 juli 2019. Dit heeft het dagelijks bestuur niet onderkend.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Kort samengevat heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte het bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard en dat het FLO-overgangsrecht voor hem geldt.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad komt tot het oordeel dat de rechtbank terecht het bestreden besluit heeft vernietigd en het bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het hoger beroep van appellant slaagt dus niet.
4.1.
De Raad is van oordeel dat de brief geen besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, [3] en ook geen bestuurlijk rechtsoordeel dat in het geval van appellant op één lijn moet worden gesteld met een dergelijk besluit. De Raad overweegt daartoe als volgt.
4.2.1.
Op grond van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder een besluit verstaan een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Met het begrip rechtshandeling wordt gedoeld op een handeling die is gericht op rechtsgevolg.
4.2.2.
In de brief heeft het dagelijks bestuur duidelijkheid gegeven over de reikwijdte van het FLO-overgangsrecht en de toepasselijkheid daarvan in de situatie van appellant. Daarmee is de brief niet op een rechtsgevolg gericht. Het dagelijks bestuur heeft met de brief niet beoogd een bevoegdheid, recht of verplichting voor appellant te doen ontstaan of teniet te doen. De brief is er niet op gericht wijziging in de bestaande rechtspositie van appellant te brengen. Van een rechtsvaststellend besluit [4] is evenmin sprake, omdat de toepasselijkheid van het FLO-overgangsrecht rechtstreeks voortvloeit uit de wettelijke regels en niet afhankelijk is van enig besluit of handeling van het dagelijks bestuur.
4.3.1.
Het zonder voorbehoud geven van een oordeel over de toepasselijkheid van een wettelijk voorschrift in een concrete situatie, zoals in de brief is gebeurd, is een bestuurlijk rechtsoordeel. Een bestuurlijk rechtsoordeel kan in uitzonderlijke gevallen op één lijn worden gesteld met een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Volgens vaste rechtspraak van de Raad kan dit zich voordoen indien het voor betrokkene onevenredig bezwarend is om een daadwerkelijk besluit af te wachten voordat hij zich tot de (bestuurs)rechter kan wenden. [5]
4.3.2.
Appellant heeft betoogd dat het voor hem onevenredig bezwarend is om het daadwerkelijke besluit af te wachten. Als nu al in rechte wordt vastgesteld dat hij onder het FLO-overgangsrecht valt, dan kan zijn aanvraag te zijner tijd, wanneer hij daadwerkelijk gebruik wil maken van het FLO-overgangsrecht, niet meer geweigerd worden. Verder voert hij aan dat hij afhankelijk van de toepasselijkheid van het FLO-overgangsrecht (financiële) maatregelen moet treffen en dat hij nu al gebruik zou kunnen maken van verschillende opties uit het FLO-overgangsrecht.
4.3.3.
Appellant wordt niet gevolgd in zijn betoog. Appellant was ten tijde van zijn aanvraag 47 jaar. Met zijn aanvraag beoogt hij bepaalde rechten zeker te stellen die het FLOovergangsrecht geeft vanaf 55 jaar. Tegen de tijd dat appellant daadwerkelijk van die rechten gebruik wil maken, kan hij een aanvraag daartoe indienen. De daarop genomen beslissing is dan een besluit waartegen rechtsmiddelen openstaan. Zo nodig kan deze procedure dan worden bespoedigd, bijvoorbeeld door een voorlopige voorziening in te dienen, [6] door met toestemming van het dagelijks bestuur rechtstreeks beroep in te stellen [7] of door om versnelde behandeling te vragen. [8]
4.3.4.
Verder geldt dat rechtspositionele regelingen in de loop der tijd gewijzigd kunnen worden. Dat zou dan ook kunnen betekenen dat er een ander rechtsregiem van toepassing is op het moment dat appellant daadwerkelijk gebruik wil maken van het FLO-overgangsrecht. Ook kan de feitelijke situatie van appellant tegen die tijd zijn gewijzigd. Er kan dan ook ruim voordat daadwerkelijk een concrete aanspraak zou kunnen bestaan geen zekerheid worden gegeven over die aanspraak. Het bieden van rechtsbescherming in zo’n vroeg stadium is dan ook niet opportuun.
4.3.5.
Van een situatie waarin het onevenredig bezwarend voor appellant is om het daadwerkelijk besluit af te wachten, alvorens hij in rechte beoordeeld kan krijgen of hij onder de werkingssfeer van het FLO-overgangsrecht valt, is dan ook niet gebleken. Dat er nu nog geen toegang tot de (bestuurs)rechter is, staat niet in de weg aan het nemen van (financiële) maatregelen door appellant.

Conclusie en gevolgen

4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3.5 volgt dat de rechtbank terecht het bestreden besluit heeft vernietigd en het bezwaar tegen de brief (alsnog) niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
4.5.
Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door L.M. Tobé als voorzitter en B. Serno en J.J.T. van den Corput als leden, in tegenwoordigheid van E.P.J.M. Claerhoudt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2025.
(getekend) L.M. Tobé
(getekend) E.P.J.M. Claerhoudt

Voetnoten

1.Functioneel leeftijdsontslag.
2.Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling en Uitwerkingsovereenkomst.
3.Algemene wet bestuursrecht.
6.Zie artikel 8:81 van de Awb.
7.Zie artikel 7:1a van de Awb.
8.Zie artikel 8:52 van de Awb.