ECLI:NL:CRVB:2025:304

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 februari 2025
Publicatiedatum
27 februari 2025
Zaaknummer
23/3116 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Disciplinaire straf van schriftelijke berisping wegens het delen van vertrouwelijke informatie uit een politieonderzoek

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een disciplinaire straf van schriftelijke berisping die aan appellant is opgelegd wegens het delen van vertrouwelijke informatie uit een lopend politieonderzoek. Appellant, werkzaam bij de politie sinds 1975, heeft op 1 oktober 2019 een strafrechtelijk onderzoek ondergaan naar de verdenking van schending van het ambtsgeheim. Het Openbaar Ministerie heeft vastgesteld dat er sprake was van schending, maar heeft de zaak geseponeerd en geadviseerd om het disciplinair af te handelen. Na een zorgvuldig disciplinair onderzoek heeft de korpschef appellant op 6 mei 2020 een disciplinaire straf opgelegd, die later is gewijzigd in een schriftelijke berisping. De rechtbank heeft het beroep tegen dit besluit ongegrond verklaard, wat appellant heeft doen besluiten om in hoger beroep te gaan.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat appellant de verweten gedraging heeft begaan, namelijk het delen van vertrouwelijke informatie met een derde. De Raad oordeelt dat de korpschef terecht heeft vastgesteld dat dit plichtsverzuim oplevert en dat de opgelegde schriftelijke berisping niet onevenredig is aan het gepleegde plichtsverzuim. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellant af, waardoor de schriftelijke berisping in stand blijft. Appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

23/3116 AW
Datum uitspraak: 27 februari 2025
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
4 oktober 2023, 21/1369 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de korpschef van politie (korpschef)
SAMENVATTING
De disciplinaire straf van schriftelijke berisping die appellant is opgelegd wegens het delen van vertrouwelijke informatie uit een lopend politieonderzoek aan een derde, houdt stand.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. M.G. Blokziel, advocaat, hoger beroep ingesteld. De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 16 januari 2025. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Blokziel. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. A.M.A.C. Teunissen en S. van der Hulle.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant was sinds [datum 1] 1975 werkzaam bij de politie, laatstelijk als [functie]
bij de [regio] , eenheid [eenheid] .
1.2.
Op [datum 2] 2019 heeft appellant samen met een collega een andere collega, [naam] (hierna: [naam] ) bij haar thuis bezocht. Het doel van dit bezoek was om via [naam] de mogelijkheden om een verdachte in een lopend politieonderzoek, die waarschijnlijk in hetzelfde appartementencomplex als [naam] verbleef, in beeld te krijgen.
1.3.
Op 1 oktober 2019 is een strafrechtelijk onderzoek gestart naar aanleiding van een verdenking dat appellant het ambtsgeheim zou hebben geschonden. Het Openbaar Ministerie (OM) heeft na dit onderzoek vastgesteld dat sprake is van schending van het ambtsgeheim. Gelet op de omstandigheden echter werd een strafrechtelijke sanctie een te zwaar middel geacht en is de zaak geseponeerd. Het OM heeft de korpschef geadviseerd om de zaak in een disciplinair traject af te doen.
1.4.
Vervolgens heeft een disciplinair onderzoek plaatsgevonden. Het disciplinair onderzoek is op 26 februari 2020 afgerond.
1.5.
Met een brief van 25 maart 2020 heeft de korpschef appellant zijn voornemen tot het opleggen van een disciplinaire straf meegedeeld. Appellant heeft daarop zijn zienswijze gegeven. Met een besluit van 6 mei 2020 heeft de korpschef op grond van artikel 76 van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) appellant de disciplinaire straf van inhouding van het salaris ter hoogte van € 300,- opgelegd wegens plichtsverzuim.
1.6.
Met zijn besluit van 1 februari 2021 (bestreden besluit) heeft de korpschef het bezwaar gegrond verklaard en de disciplinaire straf, overeenkomstig het advies van de bezwaaradviescommissie, gewijzigd in een schriftelijke berisping.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee dat besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft overwogen dat niet gebleken is dat het disciplinair onderzoek niet zorgvuldig is geweest. De rechtbank stelt vast dat appellant niet heeft betwist dat hij de verweten gedraging heeft begaan. Appellant erkent immers dat hij vertrouwelijke politie-informatie heeft gedeeld met [naam] terwijl haar partner binnen gehoorsafstand aanwezig was en appellant betwist evenmin dat de foto’s van de verdachte en zijn broer ook aan de partner van [naam] zijn getoond. De verweten gedraging dient derhalve als uitgangspunt voor de beoordeling. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de korpschef terecht vastgesteld dat de verweten gedraging plichtsverzuim oplevert. Er bestond geen noodzaak de partner van [naam] te betrekken in het vooronderzoek dat er alleen op gericht was te bezien op welke manier een beter zicht gekregen zou kunnen worden op de verdachte. Dat de informatie toch wel bij de partner terecht zou komen ligt niet voor. Nog daargelaten dat dit een niet onderbouwde veronderstelling van appellant is, gaat het niet om wat anderen al dan niet zouden doen, maar om de vraag of wat appellant heeft gedaan als plichtsverzuim is aan te merken. Ook de stelling van appellant dat in het geval dat zijn gedraging als schending van het ambtsgeheim wordt aangemerkt, dat tot de conclusie moet leiden dat 90% van de politieambtenaren zich daaraan schuldig maakt, omdat zij politie-informatie delen met getuigen of betrokkenen, leidt niet tot een ander oordeel. Er zijn geen aanwijzingen dat het plichtsverzuim niet aan appellant kan worden toegerekend. De korpschef was daarom bevoegd tot het opleggen van een straf. Een berisping is de lichtste straf, zodat niet kan worden geoordeeld dat die onevenredig is aan het gepleegde plichtsverzuim.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat hij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de schriftelijke berisping in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1.
Appellant heeft betoogd dat het onderzoek dat aan de disciplinaire straf ten grondslag is gelegd niet zorgvuldig is geweest. Appellant heeft erop gewezen dat het disciplinaire onderzoek berustte op het strafrechtelijk onderzoek. Onduidelijk is volgens appellant welke officier van justitie bepaalde beslissingen in het strafrechtelijk traject heeft genomen, zoals de beslissing om een strafrechtelijk onderzoek te starten, de beslissing dat appellant zich schuldig heeft gemaakt aan schending van het ambtsgeheim en de sepotbeslissing. Ook was het appellant voorafgaande aan zijn eerste verhoor in het kader van het strafrechtelijk onderzoek niet duidelijk waarvan hij werd verdacht. Verder is door appellant gesteld dat het OM zich ongeoorloofd heeft gemengd in de besluitvorming van de korpschef door te adviseren de zaak in een disciplinair traject af te doen en dat de teamchef van appellant, [naam teamchef] , vooringenomen was.
4.1.1.
Dit betoog slaagt niet. De gestelde onduidelijkheid over wie binnen het OM de door appellant bedoelde beslissingen in het strafrechtelijk traject heeft genomen, maakt op zichzelf het onderzoek in dat traject nog niet onzorgvuldig. Verder is appellant opnieuw verhoord nadat het hem na het eerste verhoor duidelijk was geworden van welk feit hij werd verdacht. Dat het OM de korpschef heeft geadviseerd de zaak disciplinair af te doen, betekent geen ongeoorloofde inmenging in de besluitvorming van de korpschef, nu het aan de korpschef is om dat advies al dan niet op te volgen. Het OM heeft toestemming gegeven het strafrechtelijk onderzoek te gebruiken voor het disciplinaire traject. Niet is gebleken dat de teamchef van appellant, [naam teamchef] , het onderzoek met betrekking tot het gesprek op [datum 2] 2019 met [naam] heeft gestuurd, noch dat hij de disciplinaire besluitvorming negatief heeft beïnvloed.
4.2.
Vaststaat dat appellant de verweten gedraging, te weten het delen van vertrouwelijke informatie uit een lopend politieonderzoek met een derde, heeft begaan. Appellant betwist immers niet dat tijdens het gesprek van [datum 2] 2019 foto’s van de verdachte en van zijn broer aan de partner van [naam] zijn getoond, dat in aanwezigheid dan wel binnen gehoorafstand van de partner is gesproken over de namen van de verdachte en zijn broer en over dat de verdachte zich mogelijk bezighield met de handel in grote hoeveelheden drugs.
4.3.
In geschil is of de verweten gedraging plichtsverzuim oplevert. Appellant heeft betoogt dat er geen sprake is van plichtsverzuim omdat het zeer gebruikelijk is om bij bevraging van een getuige of een betrokkene (politie)informatie te verschaffen. Informatie vragen, is informatie verstrekken, aldus appellant.
4.3.1.
Ook dit betoog slaagt niet. Met het delen van bedoelde vertrouwelijke informatie aan de partner van [naam] heeft appellant gehandeld in strijd met de voor hem geldende geheimhoudingsplicht als bepaald in artikel 7 van de Wet politiegegevens (Wpg). Op grond van dat artikel hadden bedoelde gegevens wel met de partner gedeeld mogen worden als sprake zou zijn geweest van een bijzonder geval dat noodzaakt tot de verstrekking daarvan. Van een dergelijk bijzonder geval is echter niet gebleken. Zo valt niet in te zien waarom het gesprek dat appellant en zijn collega met [naam] wilde hebben niet elders kon plaatsvinden, toen bleek dat de partner van [naam] ook in de woning aanwezig was. Appellant heeft verder gewezen op artikel 19 van de Wpg, waarin – kort gezegd – is bepaald dat onder voorwaarden incidenteel politiegegevens mogen worden verstrekt aan een derde. Ook op grond van dat artikel moet er (onder meer) sprake zijn van een bijzonder geval en een noodzaak voor het verstrekken van de politiegegevens. Nu daarvan in dit geval geen sprake is, biedt alleen al daarom dit artikel geen rechtvaardiging voor de verweten gedraging van appellant.
4.4.
Verder heeft appellant gesteld dat de korpschef in e-mailberichten heeft aangegeven dat appellant met zijn handelwijze niets fout heeft gedaan en zijn werk heeft gedaan. Deze stelling is door de korpschef betwist en is door appellant verder niet onderbouwd. In deze stelling wordt appellant dan ook niet gevolgd. Weliswaar heeft de korpschef vermeld dat appellant met zijn handelwijze louter goede bedoelingen had, maar dat betekent niet dat geen sprake kan zijn van plichtsverzuim. Opzet en kwade bedoelingen zijn voor de vaststelling van het plichtsverzuim geen vereiste.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat de korpschef op goede gronden tot de conclusie is gekomen dat appellant zich schuldig heeft gemaakt aan de verweten gedraging en dat deze gedraging plichtsverzuim oplevert. De Raad ziet dan ook niet in dat het horen van de door appellant voorgedragen getuigen een relevante bijdrage kan leveren aan de beoordeling van de zaak. Evenmin is duidelijk geworden dat de afgifte van Summ-IT Registratie daartoe kan bijdragen. De Raad wijst de verzoeken van appellant daarover dan ook af.
4.6.
De Raad komt tot de conclusie dat sprake is van plichtsverzuim dat appellant kan worden toegerekend.
4.7.
Nu gekozen is voor de lichtste disciplinaire straf, als bedoeld in artikel 77, eerste lid, van het Barp, wordt met de rechtbank geoordeeld dat de opgelegde schriftelijke berisping niet onevenredig is aan het vastgestelde plichtsverzuim.

Conclusie en gevolgen

4.8.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de schriftelijke berisping in stand blijft.
5. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H. Lagas als voorzitter en B. Serno en J.J.T. van den Corput als leden, in tegenwoordigheid van N. Benhaddou als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 februari 2025.
(getekend) H. Lagas
(getekend) N. Benhaddou

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Besluit algemene rechtspositie politie
Artikel 76, eerste en tweede lid
1. De ambtenaar die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, kan disciplinair worden gestraft.
2. Plichtsverzuim omvat zowel het overtreden van een voorschrift als het doen of nalaten van iets dat een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
Artikel 77, eerste lid, aanhef
1. De straffen die kunnen worden opgelegd, zijn:
a. schriftelijke berisping;
[…]
gedeeltelijke inhouding van salaris tot een bedrag van ten hoogste het salaris over een halve maand;
[…]
Wet politiegegevens
Artikel 7, eerste lid
De ambtenaar van politie of de persoon aan wie politiegegevens ter beschikking zijn gesteld is verplicht tot geheimhouding daarvan behoudens voor zover een bij of krachtens de wet gegeven voorschrift tot verstrekking verplicht, de bepalingen van paragraaf 3 verstrekking toelaten of de taak, bedoeld in artikel 1, onder a, in bijzondere gevallen tot verstrekking noodzaakt.
Artikel 19
In bijzondere gevallen kan de verwerkingsverantwoordelijke, voor zover dit noodzakelijk is met het oog op een zwaarwegend algemeen belang, in overeenstemming met het bevoegd gezag, bedoeld in de artikelen 11, 12 en 14 van de Politiewet 2012 beslissen tot het verstrekken van politiegegevens aan personen of instanties voor de volgende doeleinden:
het voorkomen en opsporen van strafbare feiten;
het handhaven van de openbare orde;
het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven;
het uitoefenen van toezicht op het naleven van regelgeving.