ECLI:NL:CRVB:2025:401

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 februari 2025
Publicatiedatum
18 maart 2025
Zaaknummer
24/1796 PW-VV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in hoger beroep tegen uitspraak van de rechtbank zonder hoorzitting

In deze uitspraak beoordeelt de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep een verzoek om een voorlopige voorziening. Dit verzoek is ingediend in het kader van een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank, waarbij de rechtbank het verzet van verzoeker ongegrond heeft verklaard. Verzoeker had eerder aanvragen ingediend voor bijzondere bijstand voor de kosten van rechtsbijstand, maar zijn beroepen werden niet-ontvankelijk verklaard omdat hij de griffierechten niet had betaald. De voorzieningenrechter oordeelt dat er geen grond is om het appèlverbod te doorbreken, aangezien verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van schending van fundamentele rechtsbeginselen of eisen van een goede procesorde. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt afgewezen, omdat de Raad zich naar verwachting onbevoegd zal verklaren om van het hoger beroep kennis te nemen. De uitspraak is gedaan zonder zitting, omdat het verzoek kennelijk ongegrond is.

Uitspraak

24/1796 PW-VV, 24/2182 PW-VV, 24/2183 PW-VV, 24/2184 PW-VV, 24/2185 PW-VV, 24/2186 PW-VV, 24/2187 PW-VV
Datum uitspraak: 4 februari 2025
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
Uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening
Partijen:
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
het dagelijks bestuur van de Gemeenschappelijke Regeling Sociaal (dagelijks bestuur)
SAMENVATTING
In deze uitspraak beoordeelt de voorzieningenrechter een verzoek om een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek hangt samen met een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank op het verzet van verzoeker tegen een uitspraak die de rechtbank had gedaan zonder verzoeker op een zitting te hebben gehoord. Tegen een uitspraak op verzet kan in beginsel geen hoger beroep worden ingesteld (appèlverbod). De voorzieningenrechter wijst het verzoek af, omdat de Raad zich naar verwachting onbevoegd zal verklaren om van het hoger beroep kennis te nemen. Van een grond voor doorbreking van het appèlverbod is naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter namelijk niet gebleken.

PROCESVERLOOP

Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank van 4 juli 2024, 23/5977, 23/5978, 23/5980, 23/5982, 23/5993, 23/5995 en 23/5996 V (aangevallen uitspraak). Tevens heeft verzoeker een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het verzoek om een voorlopige voorziening zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Verzoeker heeft op 27, 28 en 30 november 2022 en 3, 7, 9 en 14 december 2022 bij het dagelijks bestuur aanvragen ingediend om bijzondere bijstand voor de kosten van rechtsbijstand.
1.2.
Verzoeker heeft beroepen bij de rechtbank ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op die aanvragen door het dagelijks bestuur.
1.3.
Met een uitspraak van 28 november 2023 [1] heeft de rechtbank met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de beroepen van verzoeker niet-ontvankelijk verklaard, omdat verzoeker, die niet was vrijgesteld van de verplichting tot het betalen van de griffierechten, deze griffierechten niet had betaald.
1.4.
Tegen die uitspraak van 28 november 2023 heeft verzoeker verzet gedaan. Op 23 mei 2024 heeft de verzetrechter van de rechtbank verzoeker op een zitting gehoord.
Uitspraak van de rechtbank
2. Met de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het verzet ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de verzetrechter van de rechtbank heeft de rechtbank op 28 november 2023 uitspraak kunnen doen zonder appellant te horen, omdat de beroepen kennelijk niet-ontvankelijk waren. Appellant had namelijk de verschuldigde griffierechten niet betaald.
Het verzoek om een voorlopige voorziening
3. Verzoeker heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd en tevens verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Hij heeft, samengevat weergegeven, verzocht om het verzoek daartoe gegrond te verklaren, de twee rechters die in eerste aanleg uitspraak hebben gedaan te horen ten aanzien van rechtsweigering, een met name genoemde deskundige te benoemen ten aanzien van de onrechtmatige rechtspraak, te bepalen dat hij alsnog door het dagelijks bestuur wordt gehoord en dat die een nieuw besluit neemt op straffe van een dwangsom en om een proceskostenvergoeding toe te kennen. Hij heeft daarbij opgemerkt dat het van belang is dat de rechtbank Rotterdam stopt met rechtsweigering en dat het dagelijks bestuur hem aanschrijft op het juiste postadres. Tot slot heeft hij te kennen gegeven dat hij graag zo spoedig mogelijk een uitnodiging voor de mondelinge behandeling ontvangt.

Het oordeel van de voorzieningenrechter

4. De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
Beoordelingskader
4.1.
Op grond van de artikelen 8:104, eerste lid, en 8:108, eerste lid, van de Awb in verbinding met artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of voorzieningenrechter van de rechtbank hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4.2.
In artikel 8:83, derde lid, van de Awb is bepaald dat de voorzieningenrechter zonder partijen uit te nodigen om op een zitting te verschijnen uitspraak kan doen, onder meer als het verzoek om een voorlopige voorziening kennelijk ongegrond is.
4.3.
Voor zover de beoordeling van een verzoek om een voorlopige voorziening meebrengt dat het geschil in de hoofdzaak wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is het niet bindend voor de beslissing in de hoofdzaak.
Beoordeling zonder zitting
4.4.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het verzoek om voorlopige voorziening kennelijk ongegrond is en zal daarom met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van de Awb zonder zitting uitspraak doen. Het oordeel berust op de volgende overwegingen.
4.5.
De aangevallen uitspraak is een uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:55, zevende lid, van de Awb. Daartegen kan geen hoger beroep worden ingesteld. Dat volgt uit artikel 8:104, tweede lid, aanhef en onder c, van de Awb. Voor doorbreking van dit zogenoemde appèlverbod kan volgens vaste rechtspraak grond bestaan indien sprake is van evidente schending van eisen van een goede procesorde dan wel fundamentele rechtsbeginselen, zodanig dat van een eerlijk proces geen sprake is. [2] Gelet hierop ligt allereerst de vraag voor of het appèlverbod buiten toepassing moet blijven.
4.6.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter zal wat verzoeker heeft aangevoerd in de hoofdzaak niet leiden tot de conclusie dat sprake is van enige schending als onder 4.5 bedoeld en aanleiding is voor doorbreking van het appèlverbod.
4.7.
Verzoeker heeft betoogd dat er in dit geval wel een grond is om het appèlverbod te doorbreken. Hij stelt dat sprake is van diverse schendingen van fundamentele rechtsbeginselen en noemt in dat verband het recht op toegang tot de rechter. Dit betoog treft geen doel. Verzoeker heeft namelijk niet aannemelijk gemaakt dat met de aangevallen uitspraak dit rechtsbeginsel door de verzetrechter van de rechtbank is geschonden of dat deze de eisen van een goede procesorde niet in acht heeft genomen. Verzoeker heeft in zowel de beroeps- als de verzetprocedure toegang gehad tot de rechter. En de verzetrechter van de rechtbank heeft verzoeker in de gelegenheid gesteld om op een zitting zijn standpunten naar voren te brengen, alvorens uitspraak te doen op het verzet. Verzoeker heeft van die mogelijkheid ook gebruik gemaakt. Er zijn geen aanknopingspunten voor het voorlopige oordeel dat de verzetrechter van de rechtbank de eisen van een goede procesorde, dan wel andere fundamentele rechtsbeginselen dan de door verzoeker genoemde, heeft veronachtzaamd.
4.8.
Voor zover verzoeker zich heeft gekeerd tegen de wijze waarop het dagelijks bestuur post aan hem adresseert en tegen de rechtspleging door de rechtbank in het algemeen leidt dit niet tot een ander oordeel. Wat verzoeker hierover naar voren heeft gebracht levert naar voorlopig oordeel ook geen grond op voor doorbreking van het appèlverbod.

Conclusie en gevolgen

4.9.
Uit 4.5 tot en met 4.8 volgt dat de verwachting is dat de Raad zich in de bodemzaken onbevoegd zal verklaren om over de hoger beroepen te oordelen omdat er geen grond bestaat voor doorbreking van het appèlverbod. Daarom is voor het treffen van een voorlopige voorziening geen grond.
4.10.
Het verzoek om een voorlopige voorziening zal daarom worden afgewezen. Het is kennelijk ongegrond, zodat de voorzieningenrechter uitspraak zal doen zonder zitting.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door F. Hoogendijk, in tegenwoordigheid van M. Zwart als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 februari 2025.
(getekend) F. Hoogendijk
(getekend) M. Zwart

Voetnoten

2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 18 januari 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:105.