ECLI:NL:CRVB:2025:413

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 maart 2025
Publicatiedatum
18 maart 2025
Zaaknummer
24/611 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om schadevergoeding door de Centrale Raad van Beroep

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin niet is beslist op haar verzoek om schadevergoeding. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de rechtbank ten onrechte niet op dit verzoek heeft beslist. Tussen partijen is niet in geschil dat het aanvankelijk door appellante aangevochten besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) onrechtmatig is en dat de Svb in beginsel aansprakelijk is voor de schade die appellante daardoor heeft geleden. Echter, appellante heeft niet kunnen aantonen dat zij schade heeft geleden die voor vergoeding in aanmerking komt. De Raad wijst daarom het verzoek om schadevergoeding af.

De zaak betreft een verzoek van appellante om de Svb te veroordelen tot schadevergoeding. De Raad heeft vastgesteld dat de rechtbank het verzoek om schadevergoeding niet heeft behandeld, wat een verzuim is. De Raad besluit om zelf op het verzoek om schadevergoeding te beslissen, omdat er geen belemmeringen zijn om dit zonder terugverwijzing naar de rechtbank te doen. De Raad concludeert dat, hoewel de Svb aansprakelijk is, appellante niet heeft aangetoond dat zij daadwerkelijk schade heeft geleden. De Raad wijst het verzoek om schadevergoeding af en veroordeelt de Svb tot vergoeding van de proceskosten van appellante, die zijn begroot op € 24,60, en het griffierecht van € 138,-.

Uitspraak

24/611 AKW
Datum uitspraak: 7 maart 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 25 januari 2024, 23/1855 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
SAMENVATTING
Deze zaak gaat over een verzoek van appellante om de Svb te veroordelen tot vergoeding van schade. De Raad oordeelt dat de rechtbank ten onrechte niet op dit verzoek heeft beslist. Tussen partijen is niet in geschil dat het aanvankelijk door appellante aangevochten besluit onrechtmatig is en dat de Svb in beginsel aansprakelijk is voor schade die appellante daardoor heeft geleden. Appellante heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat zij schade heeft geleden die voor vergoeding in aanmerking komt. Daarom wijst de Raad haar verzoek om veroordeling tot schadevergoeding af.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft de heer [naam] hoger beroep ingesteld bij de Raad. Daarbij is de Raad verzocht om de Svb te veroordelen tot het vergoeden van schade.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend. Verder heeft de Svb bij e-mailbericht van 13 januari 2025 antwoord gegeven op een aantal schriftelijk door de Raad gestelde vragen.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 24 januari 2025. Voor appellante is de heer [naam] verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P. Stahl-de Bruin.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep en het schadevergoedingsverzoek van appellante zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante is de huidige partner van de heer [naam] . In het verleden heeft de heer [naam] een relatie gehad met mevrouw [naam 2] , waarbinnen in 2006, 2009 en 2012 drie kinderen zijn geboren. Voor deze kinderen is na het verbreken van de relatie een co-ouderschapsregeling getroffen.
1.2.
Tot en met het derde kwartaal van 2022 betaalde de Svb de volledige kinderbijslag voor het oudste kind van de heer [naam] en mevrouw [naam 2] uit aan appellante. Verder ontving appellante de helft van de kinderbijslag voor de andere twee kinderen.
1.3.
Op 26 september 2022 heeft mevrouw [naam 2] de Svb een kopie gestuurd van een beschikking van 14 september 2022 van de familierechter van de rechtbank Den Haag.
1.4.
Hierop heeft de Svb enig onderzoek verricht en bij besluit van 14 november 2022 bepaald dat de kinderbijslag voor de drie kinderen van de heer [naam] en mevrouw [naam 2] vanaf het vierde kwartaal van 2022 volledig aan mevrouw [naam 2] wordt uitbetaald.
1.5.
Appellante heeft tegen het onder 1.4 genoemde besluit bij de Svb bezwaar gemaakt. Dit bezwaar is bij besluit van 15 februari 2023 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
1.6.
Tegen het bestreden besluit heeft appellante bij de rechtbank beroep ingesteld. Hangende dit beroep heeft appellante de rechtbank bij e-mail van 12 juni 2023 verzocht om de Svb te veroordelen tot het betalen van schadevergoeding.
Uitspraak van de rechtbank
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. Daarbij heeft de rechtbank de Svb opgedragen om een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van haar uitspraak. De rechtbank heeft geen proceskostenveroordeling uitgesproken. Wel heeft de rechtbank bepaald dat de Svb het door appellante betaalde griffierecht van € 50,- aan haar moet vergoeden.
De standpunten van partijen
3.1.
Appellante heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak, voor zover daarbij niet is beslist op haar verzoek om schadevergoeding van 12 juni 2023. Verder heeft appellante de Raad verzocht om de Svb alsnog te veroordelen tot een passende schadevergoeding. Daarbij is gesteld dat appellante en haar partner door toedoen van de Svb veel spanning en stress hebben ervaren. Bovendien heeft de partner van appellante veel tijd gestoken in de procedure die heeft geleid tot de aangevallen uitspraak. Appellante betreurt het dat de Svb geen excuses heeft aangeboden.
3.2.
De Svb heeft te kennen gegeven in de aangevallen uitspraak te hebben berust. Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft de Svb een nieuw besluit op bezwaar genomen waarbij het besluit van 14 november 2022 is herroepen, in die zin dat is bepaald dat de helft van de kinderbijslag voor de drie kinderen van de heer [naam] en mevrouw [naam 2] vanaf het vierde kwartaal van 2022 aan appellante wordt uitbetaald. Daarbij heeft de Svb ervan afgezien om de aan appellante nabetaalde kinderbijslag bij mevrouw [naam 2] terug te vorderen. Schadevergoeding voor appellante of haar partner acht de Svb niet aangewezen, omdat appellante volgens de Svb niet aannemelijk heeft gemaakt dat schade is geleden die voor vergoeding in aanmerking komt. De Svb heeft tijdens de zitting uiteengezet waarom het in zaken waarin sprake is van co-ouderschap moeilijk kan zijn om te bepalen aan welke ouder welk deel van de kinderbijslag moet worden uitbetaald. Zolang het tegendeel niet blijkt, neemt de Svb aan dat alle kinderbijslag die is uitbetaald ten goede komt aan de kinderen waarvoor zij is bedoeld.

Het oordeel van de Raad

4.1.
Appellante heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak omdat daarbij niet is beslist op haar verzoek om schadevergoeding van 12 juni 2023. Appellante heeft terecht op dit verzuim in de aangevallen uitspraak gewezen. Indien de rechtbank, zoals in het geval van appellante, hangende de procedure in beroep een verzoek om schadevergoeding ontvangt, moet de uitspraak hetzij een beslissing op dat verzoek bevatten hetzij de bepaling dat de zaak zal worden heropend om alsnog op het verzoek om schadevergoeding te beslissen. In de aangevallen uitspraak is het verzoek om schadevergoeding van 12 juni 2023 ten onrechte onbesproken gebleven en de rechtbank heeft ten onrechte niet kenbaar gemaakt dat dit verzoek een vervolg zal krijgen.
4.2.
De Raad zal de zaak van appellante niet terugverwijzen naar de rechtbank, maar – in het licht van wat appellante heeft aangevoerd – zelf afdoen. Daarbij is in aanmerking genomen dat appellante de Raad heeft verzocht om de Svb alsnog te veroordelen tot schadevergoeding en dat niet gebleken is van belemmeringen om zonder terugverwijzing tot een inhoudelijke beoordeling van het verzoek om schadevergoeding van appellante over te gaan.
4.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat het besluit van 14 november 2022 onrechtmatig is en dat de Svb dus in beginsel aansprakelijk is voor schade die appellante daardoor heeft geleden. Om voor schadevergoeding in verband met het besluit van 14 november 2022 in aanmerking te kunnen komen, moet appellante echter wel aannemelijk maken dat zij als gevolg van dit besluit schade heeft geleden die voor vergoeding in aanmerking komt. Dat is appellante niet gelukt.
4.4.
Appellante heeft aangevoerd dat haar partner en zij door toedoen van de Svb veel spanning en stress hebben ervaren. Voor toewijzing van een vergoeding wegens immateriële schade in verband daarmee moet echter kunnen worden vastgesteld dat er als gevolg van het onrechtmatig geachte besluit van de Svb een zodanig ernstig psychisch lijden is ontstaan, dat sprake is van een ernstige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer of op andere persoonlijkheidsrechten van de benadeelde(n). Een meer of minder sterk psychisch onbehagen of een zich gekwetst voelen door een onrechtmatig besluit is volgens vaste rechtspraak [1] niet voldoende om in aanmerking te komen voor een vergoeding vanwege immateriële schade. Appellante heeft geen concrete gegevens verstrekt aan de hand waarvan objectief kan worden vastgesteld dat er in haar geval sprake is van in aanmerking te nemen geestelijk letsel. De Raad ziet dan ook geen grond om de Svb te veroordelen tot schadevergoeding vanwege door appellante en haar partner ervaren spanning en stress.
4.5.
Naast een vergoeding wegens ervaren spanning en stress heeft appellante gevraagd om een vergoeding voor de tijd die haar partner heeft gestoken in de procedure die heeft geleid tot de aangevallen uitspraak. Ook dat verzoek kan niet worden ingewilligd. In dit geding is geen sprake geweest van beroepsmatig verleende rechtsbijstand, als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De wetgever heeft uitdrukkelijk beoogd om in de Algemene wet bestuursrecht en in het daarop gebaseerde Besluit proceskosten bestuursrecht een exclusieve en uitputtende regeling te treffen voor de vergoeding van kosten die in verband staan met het aanwenden van bestuursrechtelijke rechtsmiddelen. Dit betekent dat er geen ruimte is om appellante een vergoeding toe te wijzen voor de tijd die haar partner heeft gestoken in de procedure die heeft geleid tot de aangevallen uitspraak.

Conclusie en gevolgen

5.1.
Wegens het onder 4.1 vastgestelde verzuim van de rechtbank moet de aangevallen uitspraak worden vernietigd voor zover daarbij niet is beslist op het verzoek van appellante om schadevergoeding. Verder zal de Raad gelet op punt 4.2 tot en met punt 4.5 het verzoek van appellante om veroordeling tot schadevergoeding afwijzen.
5.2.
Nu de aangevallen uitspraak gedeeltelijk wordt vernietigd, is er aanleiding om de Svb te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten die appellante heeft gemaakt in verband met haar hoger beroep. Deze kosten worden conform het namens appellante overgelegde proceskostenformulier begroot op € 24,60 aan reiskosten. Daarnaast dient de Svb het door appellante in hoger beroep betaalde griffierecht te vergoeden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover niet is beslist op het verzoek van appellante om schadevergoeding;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot schadevergoeding af;
  • veroordeelt de Svb in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 24,60;
  • bepaalt dat de Svb het door appellante in hoger beroep betaalde griffierecht van € 138,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door Y. Sneevliet, in tegenwoordigheid van R.R. Olde Engberink als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 maart 2025.
(getekend) Y. Sneevliet
(getekend) R.R. Olde Engberink

Voetnoten

1.Zie onder meer de uitspraak van de Raad van 28 februari 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ2669.