ECLI:NL:CRVB:2025:585
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante door het Uwv en de geschiktheid van geselecteerde functies
In deze zaak gaat het om de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante ontving sinds 7 januari 2013 een WIA-uitkering, die op 22 september 2021 werd beëindigd omdat zij meer dan 65% van het maatmanloon verdiende. Na bezwaar en een medisch onderzoek door het Uwv, werd de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 38,70% per 3 februari 2023. Appellante was het niet eens met deze vaststelling en stelde dat het besluit van het Uwv onvoldoende onderbouwd was. De rechtbank Zeeland-West-Brabant verklaarde het beroep van appellante ongegrond en bevestigde het besluit van het Uwv. Appellante ging in hoger beroep, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was en dat de geselecteerde functies passend waren voor appellante. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en het bestreden besluit bleef in stand. Appellante kreeg geen vergoeding voor proceskosten omdat het hoger beroep niet slaagde.