ECLI:NL:CRVB:2025:587

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 april 2025
Publicatiedatum
16 april 2025
Zaaknummer
24/1635 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de ZW-uitkering van appellante op basis van verdiencapaciteit en medische beoordeling

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellante door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) per 27 augustus 2022. Appellante, die zich op 30 juni 2021 ziek meldde met psychische en lichamelijke klachten, betwistte de beëindiging van haar uitkering. Ze stelde dat ze door haar beperkingen niet in staat was om passende functies te vervullen. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat het Uwv de uitkering terecht had beëindigd, omdat appellante meer dan 65% van haar laatst verdiende loon kon verdienen. De Raad volgde de medische en arbeidskundige beoordelingen van het Uwv, die concludeerden dat appellante in staat was om bepaalde functies te vervullen, ondanks haar klachten. De rechtbank had eerder het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraak. Appellante had in hoger beroep aangevoerd dat er onvoldoende rekening was gehouden met haar psychische en fysieke klachten, maar de Raad oordeelde dat de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige de situatie correct hadden beoordeeld. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat de beëindiging van de ZW-uitkering in stand bleef.

Uitspraak

24/1635 ZW
Datum uitspraak: 10 april 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 26 juni 2024, 24/1028 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de ZW-uitkering van appellante per 27 augustus 2022 heeft beëindigd. Volgens appellante was zij toen door haar (medische) beperkingen niet in staat om passende functies te verrichten zodat zij onveranderd recht heeft op een ZW-uitkering. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de ZW-uitkering terecht heeft beëindigd.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. M. Gümüs, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 27 februari 2025. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Gümüs. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. J.C. van Beek.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante heeft voor het laatst gewerkt als apothekersassistente voor gemiddeld 26,90 uur per week. Op 30 juni 2021 heeft zij zich ziekgemeld met psychische en lichamelijke klachten. Het Uwv heeft appellante een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. In het kader van een Eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft appellante het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellante belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 20 juli 2022. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor haar laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellante functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 26 juli 2022 de ZW-uitkering van appellante met ingang van 27 augustus 2022 (datum in geding) beëindigd, omdat zij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd.
1.2.
Bij besluit van 4 januari 2024 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep, een gewijzigde FML van 20 oktober 2023 en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat niet is gebleken dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een onvolledig of onjuist beeld heeft gehad van de medische situatie van appellante en dat per datum in geding meer beperkingen hadden moeten worden aangenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de psychische en fysieke klachten kenbaar meegewogen en gemotiveerd toegelicht tot welke beperkingen deze leiden. Het betoog van appellante dat onvoldoende rekening is gehouden met haar fysieke en psychische klachten, dat deze zijn gebagatelliseerd en dat verdergaande beperkingen hadden moeten worden aangenomen, heeft de rechtbank niet gevolgd. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat appellante in beroep geen medische informatie heeft overgelegd die een ander licht werpt op haar medische toestand per datum in geding en op de beperkingen die hieruit voortvloeien voor het verrichten van werkzaamheden. De stelling van appellante dat zij de geselecteerde functies gezien haar klachten en beperkingen niet kan verrichten, is in feite gericht tegen de vastgestelde functionele mogelijkheden. Omdat de rechtbank van oordeel is dat het Uwv de functionele mogelijkheden juist heeft vastgesteld, kan wat appellante heeft aangevoerd over de geschiktheid van de geselecteerde functies niet slagen.
Het standpunt van appellante
3. Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat verdergaande beperkingen hadden moeten worden aangenomen vanwege haar psychische klachten en de fysieke klachten aan haar rug, nek, hoofd, schouders en armen. Appellante heeft een opsomming gegeven van de beoordelingspunten in de FML waarop zij zich (verdergaand) beperkt acht. Zij heeft er verder op gewezen dat zij op de datum in geding medicatie gebruikte die haar rijvaardigheid en reactievermogen verminderen, zodat zij niet in staat is om met apparaten en/of machines te werken. Verder heeft appellante naar voren gebracht dat zij een slechte nachtrust heeft, waardoor zij niet in staat is om op vaste tijdstippen op te staan en zich gedurende de dag suf voelt. Dit had volgens haar aanleiding moeten zijn om een urenbeperking aan te nemen. Omdat appellante van mening is dat onvoldoende rekening is gehouden met haar klachten en beperkingen, acht zij zich ook niet in staat om de geselecteerde functies te vervullen.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de beëindiging van de ZW-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW behoudt een betrokkene na 52 weken van ongeschiktheid tot werken zijn ZW-uitkering, als hij als gevolg van ziekte minder kan verdienen dan 65% van zijn laatst verdiende loon (maatmaninkomen). Dit percentage wordt berekend door het maatmaninkomen te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Bij deze beoordeling wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de systematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. [1] Ook deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.2.1.
De beroepsgrond dat verdergaande beperkingen hadden moeten worden aangenomen vanwege de psychische en fysieke klachten, slaagt niet. Daartoe wordt als volgt overwogen.
4.2.2.
Uit het rapport van de verzekeringsarts van 20 juli 2022 blijkt dat zowel de psychische klachten als de fysieke klachten in de beoordeling zijn betrokken. De verzekeringsarts heeft, op basis dossierstudie, anamnese en de bevindingen bij eigen onderzoek, vastgesteld dat appellante beperkt is in het persoonlijk en sociaal functioneren, ten aanzien van de fysieke omgevingseisen en voor het verrichten van dynamische handelingen en statische houdingen. Daarnaast is in de FML opgenomen dat appellante niet ’s nachts kan werken en dat zij is aangewezen op regelmatige werktijden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft kennisgenomen van de brief van MiSi NeurPsy van 27 april 2023 die appellante in bezwaar heeft ingediend. In deze brief staan als diagnoses vermeld een andere gespecificeerde trauma of stressorgerelateerde stoornis (onvoldoende kenmerken PTSS) en een depressieve stoornis: eenmalige episode – licht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de FML op een aantal punten, die betrekking hebben op de psychische klachten, aangescherpt.
4.2.3.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd over de omvang van haar psychische en fysieke beperkingen, is in essentie een herhaling van wat zij in beroep naar voren heeft gebracht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft hier in een rapport van 1 maart 2024 op gereageerd. In dit rapport heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten aanzien van de geclaimde beperkingen voor spreken, aandacht vasthouden en verdelen van de aandacht erop gewezen dat appellante normaal kan spreken en in staat is haar aandacht vast te houden en te verdelen, wat al blijkt uit het gegeven dat zij in staat is om een eenoudergezin te runnen met twee kinderen in de leeftijd van twee en tien maanden oud. Er is in het geheel geen sprake van cognitieve functiestoornissen en er is geen sprake van ernstige psychopathologie. Ook is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen sprake van evidente fysieke pathologie. Evenmin is er een behandeling gericht op fysieke pathologie, afgezien van fysiotherapie in 2022/2023. Bij spanningsklachten en stijfheid van spieren is bewegen en het herstellen van de conditie aangewezen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in dit rapport ook toegelicht dat het medicatiegebruik op de datum in geding geen aanleiding geeft voor het stellen van beperkingen. Appellante gebruikt één à twee keer per week temazepam en kan dit gebruiken op dagen dat zij de dag erna niet gaat werken. Daarnaast heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep zich op het standpunt gesteld dat er geen indicatie is voor het aannemen van een urenbeperking. Er is geen sprake van een tijdsintensieve therapie of een sterke energetisch beperkende aandoening. De Raad ziet geen aanleiding om de gemotiveerde standpunten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet te volgen. Het door appellante ter zitting aangevoerde standpunt dat haar psychische klachten ernstiger zijn dan is omschreven in de brief van MiSi NeurPsy leidt niet tot een ander oordeel, omdat dit niet is onderbouwd met medische stukken.
Arbeidskundige beoordeling
4.3.
Uitgaande van de juistheid van de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep opgestelde FML van 20 oktober 2023, heeft het Uwv voldoende en inzichtelijk gemotiveerd dat de geselecteerde functies passend zijn voor appellante.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de beëindiging van de ZW-uitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C. Karman, in tegenwoordigheid van A.M. Geurtsen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 april 2025.
(getekend) C. Karman
De griffier is verhinderd te ondertekenen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920.