ECLI:NL:CRVB:2025:587
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van de ZW-uitkering van appellante op basis van verdiencapaciteit en medische beoordeling
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellante door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) per 27 augustus 2022. Appellante, die zich op 30 juni 2021 ziek meldde met psychische en lichamelijke klachten, betwistte de beëindiging van haar uitkering. Ze stelde dat ze door haar beperkingen niet in staat was om passende functies te vervullen. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat het Uwv de uitkering terecht had beëindigd, omdat appellante meer dan 65% van haar laatst verdiende loon kon verdienen. De Raad volgde de medische en arbeidskundige beoordelingen van het Uwv, die concludeerden dat appellante in staat was om bepaalde functies te vervullen, ondanks haar klachten. De rechtbank had eerder het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraak. Appellante had in hoger beroep aangevoerd dat er onvoldoende rekening was gehouden met haar psychische en fysieke klachten, maar de Raad oordeelde dat de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige de situatie correct hadden beoordeeld. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat de beëindiging van de ZW-uitkering in stand bleef.