ECLI:NL:CRVB:2025:610

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 april 2025
Publicatiedatum
23 april 2025
Zaaknummer
25/340 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om herziening van eerdere uitspraak inzake Wajong-uitkering afgewezen

In deze zaak heeft verzoeker, woonachtig in Peru, verzocht om herziening van een eerdere uitspraak van de Raad van 22 februari 2024, waarin zijn verzoek om herziening van de beëindiging van zijn Wajong-uitkering werd afgewezen. Verzoeker stelde dat zijn uitkering per 5 juni 2018 had moeten herleven, omdat zijn vrijheid vanaf die datum onrechtmatig was ontnomen. De Raad heeft dit standpunt niet gevolgd en de herziening van de uitspraak van 22 februari 2024 afgewezen, omdat verzoeker geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangedragen die aan de voorwaarden voor herziening voldoen. Verzoeker heeft ook een verzoek om schadevergoeding en een voorlopige voorziening ingediend, maar deze zijn eveneens afgewezen. De Raad oordeelde dat het verzoek om herziening kennelijk ongegrond was en dat verzoeker geen recht had op vergoeding van proceskosten of griffierecht. De uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, met A.K.F. Ouwehand als griffier, en is openbaar uitgesproken op 23 april 2025.

Uitspraak

25/340 WAJONG, 25/344 WAJONG-VV
Datum uitspraak: 23 april 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 in verbinding met artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 22 februari 2024, 23/3262 WAJONG, en op het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Awb
Partijen:
[verzoeker] te Peru (verzoeker)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of er aanleiding bestaat terug te komen van een eerdere uitspraak van de Raad.

PROCESVERLOOP

Verzoeker heeft verzocht om herziening van de uitspraak van de Raad van 22 februari 2024, 23/3262 WAJONG en gevraagd om schadevergoeding.
Verzoeker heeft daarnaast een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend.

OVERWEGINGEN

1. Voor de van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de hiervoor vermelde uitspraak van 22 februari 2024 [1] .
2.1.
Bij de uitspraak waarvan herziening wordt verzocht, stond de vraag centraal of het Uwv terecht had geweigerd om terug te komen van zijn besluit van 2 april 2019, waarbij de eerder in verband met voorlopige hechtenis beëindigde uitkering op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong) van verzoeker vanaf 27 maart 2019 is herleefd. Volgens verzoeker had deze uitkering per 5 juni 2018 moeten herleven, omdat hem vanaf deze datum niet rechtmatig zijn vrijheid was ontnomen. De Raad heeft dit standpunt niet gevolgd.
2.2.
Bij uitspraak van 5 februari 2025 [2] heeft de Raad het verzoek om herziening van de uitspraak van 22 februari 2024 afgewezen.
3. Verzoeker heeft op 11 februari 2025 opnieuw gevraagd om herziening van de uitspraak van 22 februari 2024. Volgens verzoeker is zijn vorige verzoek om herziening ten onrechte beoordeeld door dezelfde raadsheer. Appellant heeft gesteld dat hij inmiddels meerdere klachten tegen deze raadsheer heeft ingediend en heeft verzocht om behandeling van dit verzoek door een andere rechter. Appellant heeft verder aangevoerd dat de behandelend raadsheer gerechtelijk en wettig bewijs en het standpunt van verzoeker niet heeft meegewogen en heeft geoordeeld in strijd met artikel 8:69 van de Awb en meerdere algemene beginselen van behoorlijk bestuur en meineed heeft gepleegd. Verder heeft verzoeker dezelfde stukken ingediend als de stukken die hij bij zijn vorige verzoek om herziening heeft overgelegd.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Op grond van artikel 8:119 van de Awb kan de bestuursrechter op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de bestuursrechter eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
4.2.
Volgens vaste rechtspraak [3] is het bijzondere rechtsmiddel van herziening niet gegeven om, anders dan op grond van enig nieuw feit of enige nieuwe omstandigheid als hiervoor bedoeld, een hernieuwde discussie te voeren over de betrokken zaak en evenmin om een discussie over de betrokken uitspraak te openen.
4.3.
Net als bij zijn vorige verzoek om herziening, heeft verzoeker in zijn verzoek geen feiten of omstandigheden aangevoerd als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb, dat wil zeggen feiten of omstandigheden die hem vóór de uitspraak van 22 februari 2024 niet bekend waren en hem voorafgaand aan die uitspraak ook niet redelijkerwijs bekend hadden kunnen zijn. Er is dus niet voldaan aan de voorwaarden voor herziening. Met wat verzoeker aan zijn verzoek om herziening ten grondslag heeft gelegd, beoogt hij in feite een hernieuwde discussie te voeren over de herleving van zijn Wajong-uitkering per eerdere datum dan per 27 maart 2019 en de uitspraak van de Raad van 22 februari 2024. Uit wat in 4.2 is overwogen, volgt dat het middel van herziening daarvoor niet is bedoeld. Wat verzoeker overigens heeft aangevoerd, onder meer over de gestelde gepleegde meineed, is daarnaast, net als het geval was bij zijn vorige verzoek om herziening, in het geheel niet onderbouwd. Het verzoek om herziening is kennelijk ongegrond, zodat zonder verder onderzoek kan worden beslist.

Conclusie en gevolgen

5. Het verzoek om herziening wordt afgewezen. Dit betekent dat niet van de uitspraak van de Raad van 22 februari 2024 wordt teruggekomen. Omdat het verzoek om herziening wordt afgewezen, komt het verzoek om een voorlopige voorziening niet voor toewijzing in aanmerking. Gelet hierop zal het verzoek om schadevergoeding eveneens worden afgewezen.
6. Omdat het verzoek om herziening wordt afgewezen, krijgt verzoeker geen vergoeding voor zijn proceskosten en griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- wijst het verzoek om herziening af;
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek in tegenwoordigheid van A.K.F. Ouwehand als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 april 2025.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) A.K.F. Ouwehand
Tegen deze uitspraak op het verzoek om herziening kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van het afschrift van deze uitspraak schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord.

Voetnoten

1.CRvB 22 februari 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:354.
2.CRvB 5 februari 2025, ECLI:NL:CRVB:2025:201.
3.Bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 19 oktober 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2257.