ECLI:NL:CRVB:2025:615

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 april 2025
Publicatiedatum
25 april 2025
Zaaknummer
23/3170 WLZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening, intrekking en weigering van persoonsgebonden budget op basis van de Wet langdurige zorg

Deze zaak betreft de herziening, intrekking en weigering van een persoonsgebonden budget (pgb) op basis van de Wet langdurige zorg (Wlz). Appellante, die vanaf 26 maart 2019 geïndiceerd is voor zorg, heeft een pgb ontvangen dat door het zorgkantoor is gewijzigd en uiteindelijk ingetrokken. Het zorgkantoor stelde dat de aan het pgb verbonden verplichtingen niet zijn nagekomen, en dat niet langer voldaan werd aan de voorwaarden voor een pgb. De rechtbank Overijssel heeft het beroep van appellante tegen het besluit van het zorgkantoor ongegrond verklaard, wat appellante heeft doen besluiten om in hoger beroep te gaan.

In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het zorgkantoor bevoegd was om het pgb in te trekken. Appellante stelt dat de zorg in natura niet geschikt is voor haar, omdat zij van Turkse afkomst is en de Nederlandse taal niet machtig is. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat het zorgkantoor terecht heeft besloten tot wijziging en intrekking van het pgb. De Raad onderschrijft de belangenafweging van het zorgkantoor en bevestigt dat de aan het pgb verbonden verplichtingen zijn geschonden. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, wat betekent dat de herziening, intrekking en weigering van de pgb-verlening in stand blijven. Appellante krijgt geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

Uitspraak

23/3170 WLZ
Datum uitspraak: 3 april 2025
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 10 oktober 2023, 23/843 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
Zilveren Kruis Zorgkantoor N.V. (zorgkantoor)
SAMENVATTING
Deze zaak gaat over de intrekking en weigering van een pgb op basis van de Wlz. Naar het oordeel van de Raad mocht het zorgkantoor het pgb wijzigen en intrekken, en heeft het zorgkantoor terecht het pgb geweigerd, omdat de aan het pgb verbonden verplichtingen (bij de eerdere verstrekking van een pgb) niet zijn nagekomen en niet (langer) werd voldaan aan de voorwaarden voor een pgb.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. J.H. van den Berg, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het zorgkantoor heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 9 januari 2025. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van den Berg en [naam zorgverlener] . Het zorgkantoor heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S. Gezer.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante is vanaf 26 maart 2019 geïndiceerd voor zorg op grond van het bepaalde bij en krachtens de Wet langdurige zorg (Wlz), met het zorgprofiel Beschut wonen met intensieve begeleiding en uitgebreide verzorging. Het zorgkantoor heeft in verband hiermee aan appellante bij afzonderlijke besluiten over de jaren 2019, 2020 en 2021 een persoonsgebonden budget (pgb) verleend. Daarbij heeft het zorgkantoor onder meer gewezen op de verplichting het pgb alleen te besteden aan verpleging, persoonlijke verzorging, begeleiding, huishoudelijke hulp en logeeropvang. Appellante is er ook op gewezen dat zij ervoor verantwoordelijk is dat de zorg die zij inkoopt, van goede kwaliteit is, dat zij verplicht is een gewaarborgde hulp in te schakelen, dat zij wijzigingen direct moet doorgeven aan het zorgkantoor en dat zij de zorgovereenkomsten, zorgbeschrijvingen, declaraties en het budgetplan vijf jaar moet bewaren en moet opsturen als het zorgkantoor daar om vraagt.
1.2.
Met besluiten van 3 mei 2021 heeft het zorgkantoor de verlening van het pgb over 2020 gewijzigd door pgb te verlenen tot 2 september 2020. Ook heeft het zorgkantoor het pgb over 2019 en 2020 (lager) vastgesteld en een bedrag van (in totaal) € 2.880,- van appellante teruggevorderd. Daarnaast heeft het zorgkantoor de verlening van het pgb over 2021 ingetrokken en een nieuwe aanvraag om verlening van een pgb met terugwerkende kracht tot 2 september 2020 afgewezen. Daaraan heeft het zorgkantoor ten grondslag gelegd dat uit onderzoek is gebleken dat [naam zorgverlener] als gewaarborgde hulp van appellante niet heeft voldaan aan de aan het pgb verbonden verplichtingen en dat niet (meer) wordt voldaan aan de voorwaarden die behoren bij een pgb. Het zorgkantoor heeft [naam zorgverlener] afgekeurd als gewaarborgde hulp en als zorgverlener, omdat zij eerder niet heeft ingestaan voor het nakomen van de aan het pgb verbonden verplichtingen en met een overeenkomst met haar als zorgverlener onvoldoende waarborg bestaat dat zal worden voorzien in toereikende zorg van voldoende kwaliteit.
1.3.
Het bezwaar van appellante tegen de wijziging en (lagere) vaststelling van het pgb en de terugvordering over 2020 en 2021 heeft het zorgkantoor met een besluit van 21 april 2022 ongegrond verklaard. Daaraan heeft het zorgkantoor ten grondslag gelegd dat uit onderzoek is gebleken dat niet is voldaan aan de aan het pgb verbonden verplichtingen, omdat voor niet door [naam zorgverlener] geleverde zorg is gedeclareerd. Appellante heeft in dit besluit berust.
1.4.
De rechtbank Overijssel heeft bij beschikking van 20 juni 2022 de Stichting Zij aan Zij (stichting) benoemd als beperkt mentor ten aanzien van het beheer van het pgb van appellante. Het zorgkantoor is ervan op de hoogte gesteld dat [naam zorgverlener] niet langer als gewaarborgde hulp voor appellante zal optreden. Op 30 juni 2022 en 25 oktober 2022 heeft de stichting een pgb voor door [naam zorgverlener] aan appellante verleende en te verlenen zorg aangevraagd met als gewenste ingangsdatum 2 september 2020. Daarbij is een op 28 juni 2022 ondertekende zorgovereenkomst met [naam zorgverlener] verstrekt, met als ingangsdatum 5 september 2020.
1.5.
Bij besluit 16 februari 2023 (bestreden besluit) heeft het zorgkantoor – voor zover hier van belang – de herziening, intrekking en weigering van het pgb over 2020 en 2021 gehandhaafd en in de nieuwe aanvraag door de stichting geen aanleiding gezien om met terugwerkende kracht tot 2 september 2020 pgb te verlenen. Daaraan heeft het zorgkantoor ten grondslag gelegd dat verplichtingen die zijn verbonden aan de (eerder) verleende pgb’s niet zijn nagekomen. Uit onderzoek is gebleken dat – door ruzie tussen dochters van appellante – [naam zorgverlener] in de periode van eind februari 2020 tot en met eind augustus 2020 geen zorg heeft verleend en zij de rol van gewaarborgde hulp niet heeft vervuld. Er is een onverantwoorde (zorg)situatie ontstaan. Een pgb waarbij [naam zorgverlener] (opnieuw) als zorgverlener betrokken is, biedt onvoldoende waarborgen om te kunnen voldoen aan de voorwaarden van een pgb. De omstandigheid dat [naam zorgverlener] niet langer gewaarborgde hulp is maakt dit niet anders. Het zorgkantoor heeft hierbij betrokken dat is gebleken dat [naam zorgverlener] ook nadien meermalen onvolledige en/of onjuiste informatie heeft verstrekt.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft daartoe – voor zover hier van belang – overwogen dat het zorgkantoor op goede gronden heeft aangenomen dat de aan het pgb verbonden verplichtingen zijn geschonden en dat niet (langer) wordt voldaan aan de voorwaarden voor een pgb, omdat met een pgb en zorgverlening door [naam zorgverlener] niet op doelmatige wijze zal worden voorzien in zorg van goede kwaliteit. Het zorgkantoor heeft geen concrete en ondubbelzinnige toezegging gedaan dat met terugwerkende kracht tot 2 september 2020 een pgb zou worden verleend voor door [naam zorgverlener] gesteld verleende zorg, als appellante een mentor zou instellen. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt daarom niet.
Het standpunt van appellante
3. Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Volgens appellante heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat het zorgkantoor heeft kunnen besluiten tot intrekking van het pgb per 2 september 2020. Door de handelwijze van andere dochters dan [naam zorgverlener] is de continuïteit van de zorg voor haar in gevaar geweest. Appellante vindt dat het zorgkantoor hier mede voor verantwoordelijk is. Appellante stelt dat zorg in natura niet geschikt is, omdat zij van Turkse afkomst is, de Nederlandse taal niet machtig is en aangewezen is op zorg door haar familie dan wel in ieder geval van zorgverleners die bekend zijn met de Turkse taal en cultuur
.Appellante moet zorg ontvangen die is afgestemd op haar behoefte, persoonskenmerken en mogelijkheden en zij wenst dat dochter [naam zorgverlener] die zorg verleent. Om die zorg te kunnen leveren heeft [naam zorgverlener] haar arbeidspatroon aangepast, waardoor zij nu minder inkomsten uit arbeid ontvangt. Het zorgkantoor heeft (ook) ten onrechte geweigerd appellante met ingang van 2 september 2020 in aanmerking te brengen voor een pgb. Anders dan de rechtbank meent appellante dat door het zorgkantoor in e-mailberichten de toezegging is gedaan dat met terugwerkende kracht een pgb zou worden verleend als er een mentor zou worden aangesteld. Het beroep op het vertrouwensbeginsel zou daarom moeten slagen. De mentor vormt de waarborg om te voorkomen dat herhaling plaatsvindt van de situatie in het verleden. Ten slotte heeft appellante aangevoerd dat het zorgkantoor het verbod op reformatio in peius heeft geschonden, omdat het zorgkantoor voor het eerst in het bestreden besluit heeft laten weten dat [naam zorgverlener] niet wordt geaccepteerd als zorgverlener.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1.
Appellante heeft in hoger beroep in grote lijnen de in beroep aangevoerde gronden herhaald. De rechtbank heeft deze beroepsgronden in de aangevallen uitspraak afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom deze niet leiden tot een vernietiging van het bestreden besluit. De Raad is het eens met het oordeel van de rechtbank over deze beroepsgronden en voegt daar het volgende aan toe.
4.2.
Niet in geschil is dat de aan de pgb’s verbonden verplichtingen zijn geschonden. Dit betekent dat het zorgkantoor alleen al om die reden bevoegd was de verleningsbeschikkingen te wijzigen en in te trekken en dat het zorgkantoor gehouden was een nieuwe aanvraag om een pgb te weigeren. [1]
4.3.
Naar het oordeel van de Raad heeft het zorgkantoor gebruik mogen maken van de bevoegdheid tot wijziging en intrekking van de verleningsbeschikkingen. De Raad onderschrijft de door het zorgkantoor daarbij gemaakte belangenafweging. Het zorgkantoor heeft terecht van zwaarwegende betekenis geacht dat gewaarborgd moet zijn dat op doelmatige wijze wordt en moet worden voorzien in toereikende zorg van goede kwaliteit. Dat de gewaarborgde hulp niets te verwijten valt over het niet nakomen van de pgb-verplichtingen en de ontstane, onverantwoorde zorgsituatie valt niet in te zien. Dat het zorgkantoor mede verantwoordelijk is voor die situatie evenmin. Verder is niet gebleken dat zorg in natura niet geschikt is. Appellante heeft in het verleden ook daadwerkelijk zorg in natura ontvangen. Zij heeft bovendien tijdens het bewuste-keuze-gesprek van 2 november 2022 te kennen gegeven dat zij de zorg in natura als fijn heeft ervaren. De belangen van [naam zorgverlener] als zorgverlener heeft het zorgkantoor terecht niet meegenomen in de belangenafweging.
4.4.
Alleen al gezien de onder 1.2 genoemde besluiten en hetgeen het zorgkantoor daaraan ten grondslag heeft gelegd valt niet in te zien dat het zorgkantoor met het bestreden besluit het verbod op reformatio in peius heeft geschonden. Het bestreden besluit leidt ook niet tot een ander rechtsgevolg dan dat het pgb – kort gezegd – vanaf 2 september 2020 is herzien, ingetrokken en geweigerd.

Conclusie en gevolgen

4.5.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de herziening, intrekking en weigering van de pgb-verlening in stand blijven.
5. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D. Hardonk-Prins als voorzitter en J.J. Janssen en B. Serno als leden, in tegenwoordigheid van E.P.J.M. Claerhoudt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 april 2025.
(getekend) D. Hardonk-Prins
De griffier is verhinderd te ondertekenen

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Wet langdurige zorg
Artikel 3.3.3
(…)
4. Het persoonsgebonden budget wordt, onverminderd het vijfde lid en andere bij wettelijk voorschrift gestelde voorwaarden of beperkingen, verleend, indien:
a. naar het oordeel van het zorgkantoor met het persoonsgebonden budget op doelmatige wijze zal worden voorzien in toereikende zorg van goede kwaliteit;
b. de verzekerde naar het oordeel van het zorgkantoor in staat is te achten op eigen kracht of met hulp van een vertegenwoordiger, de aan een budget verbonden taken en verplichtingen op verantwoorde wijze uit te voeren;
c. de verzekerde naar het oordeel van het zorgkantoor in staat is te achten op eigen kracht of met hulp van een vertegenwoordiger, de door hem verkozen zorgaanbieders en mantelzorgers op zodanige wijze aan te sturen en hun werkzaamheden op elkaar af te stemmen, dat sprake is of zal zijn van verantwoorde zorg;
d. de verzekerde zich gemotiveerd op het standpunt stelt dat hij zorg met een persoonsgebonden budget wenst geleverd te krijgen, en,
e. de verzekerde bij de aanvraag een budgetplan voorlegt aan het zorgkantoor.
5. Het persoonsgebonden budget wordt in ieder geval geweigerd indien:
a. de verzekerde zich bij de eerdere verstrekking van een persoonsgebonden budget niet heeft gehouden aan de opgelegde verplichtingen;
(…)
Regeling langdurige zorg
Artikel 5.17
1. Het persoonsgebonden budget mag uitsluitend worden gebruikt voor het door de Sociale verzekeringsbank, op verzoek van de verzekerde, doen van betalingen:
a. voor zorg als bedoeld in artikel 3.3.3 van de wet, of
(…)
Artikel 5.18
Bij de verlening van het persoonsgebonden budget worden de verzekerde in ieder geval de volgende verplichtingen opgelegd:
a. de verzekerde gebruikt het persoonsgebonden budget uitsluitend voor het doen betalen door de Sociale verzekeringsbank als bedoeld in artikel 5.17, eerste lid;
b. de zorg die de verzekerde inkoopt, is kwalitatief verantwoord;
c. de verzekerde past een zorgovereenkomst en zorgbeschrijving onverwijld aan indien van enige verandering in de daarin opgenomen feiten sprake is;
d. de verzekerde draagt er zorg voor dat een zorgverlener op wie het Arbeidstijdenbesluit niet van toepassing is niet meer dan veertig uur in één week voor hem werkzaamheden verricht;
e. de verzekerde laat de betalingen aan de zorgverlener uitsluitend verrichten door de Sociale verzekeringsbank, tenzij het gaat om kosten verbonden aan vervoer als bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, onderdeel f, van de wet, waarvoor geen zorgovereenkomst is gesloten;
f. de verzekerde besteedt het persoonsgebonden budget niet aan logeeropvang buiten de Europese Unie;
g. de verzekerde deelt het zorgkantoor op diens verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op de verstrekking van het persoonsgebonden budget.
Artikel 5.19
De verleningsbeschikking van het zorgkantoor aan de verzekerde bevat ten minste de volgende gegevens:
(…)
c. de verplichtingen van de verzekerde;
(…)
Artikel 5.20
(…)
2. Het zorgkantoor kan de verleningsbeschikking intrekken of wijzigen:
(…)
b. met ingang van de dag waarop de verzekerde, of de derde die aan de verzekerde gewaarborgde hulp biedt, de opgelegde verplichtingen niet nakomt of niet langer voldoet aan de voorwaarden of verleningsgrond van het persoonsgebonden budget dan wel verhoging van het budget als bedoeld in artikel 5.1c, vijfde lid, of aan de eisen van gewaarborgde hulp; of
c. indien de verzekerde zich bij de eerdere verstrekking van een persoonsgebonden budget niet heeft gehouden aan de opgelegde verplichtingen.
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 3:4
1. Het bestuursorgaan weegt de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen af, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit.
2. De voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
Artikel 4:50
1. Zolang de subsidie niet is vastgesteld kan het bestuursorgaan de subsidieverlening met inachtneming van een redelijke termijn intrekken of ten nadele van de subsidie-ontvanger wijzigen:
a. voor zover de subsidieverlening onjuist is;
b. voor zover veranderde omstandigheden of gewijzigde inzichten zich in overwegende mate tegen voortzetting of ongewijzigde voortzetting van de subsidie verzetten, of
c. in andere bij wettelijk voorschriften geregelde gevallen.
2. Bij intrekking of wijziging op grond van het eerste lid, onder deel a of b, vergoedt het bestuursorgaan de schade die de subsidie-ontvanger lijdt doordat hij in vertrouwen op de subsidie anders heeft gehandeld dan hij zonder subsidie zou hebben gedaan.

Voetnoten

1.Artikel 3.3.3, vijfde lid, onder a, van de Wlz.