ECLI:NL:CRVB:2025:628
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om vrijstelling van lage eigen bijdrage Wlz en Blz door het CAK
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 april 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft de afwijzing van een verzoek van appellante om vrijstelling van de lage eigen bijdrage op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) en het Besluit langdurige zorg (Blz). De rechtbank had eerder het beroep van appellante tegen het besluit van het Centraal Administratie Kantoor (CAK) ongegrond verklaard. Het CAK had op basis van de inkomensgegevens van appellante geconcludeerd dat haar inkomen boven de vrijstellingsgrens lag, en had daarom het bezwaar tegen de afwijzing van de vrijstelling kennelijk ongegrond verklaard. Appellante was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 5 december 2024 heeft de Raad de zaak behandeld, waarbij appellante werd vertegenwoordigd door haar advocaat, mr. R.T. Poort, en het CAK door mr. A. Mizab. De Raad oordeelde dat het CAK terecht had afgezien van het horen in bezwaar, omdat er geen twijfel bestond over de ongegrondheid van het bezwaar. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Appellante kreeg geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.