ECLI:NL:RBZWB:2025:3787

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 juni 2025
Publicatiedatum
18 juni 2025
Zaaknummer
BRE 24/7630
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van een bezwaar tegen een bestuurlijke boete opgelegd door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 juni 2025, wordt de ontvankelijkheid van een bezwaar tegen een bestuurlijke boete van € 4.000,- beoordeeld. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, dat op 24 november 2023 was verzonden naar het laatst bekende adres van eiseres. Het college verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk omdat het te laat was ingediend. Eiseres betwistte dit, stellende dat zij niet op het adres woonachtig was en dat het besluit niet op de juiste wijze bekend was gemaakt. De rechtbank oordeelt dat het college aan zijn bekendmakingsverplichting heeft voldaan, aangezien het besluit naar het in de Basisregistratie Personen (Brp) vermelde adres was verzonden. De bezwaartermijn begon op 25 november 2023 en het bezwaarschrift werd pas op 23 mei 2024 ontvangen, waardoor het bezwaar buiten de wettelijke termijn was ingediend. De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van verschoonbare termijnoverschrijding, aangezien eiseres verantwoordelijk is voor een correcte inschrijving in de Brp. Daarnaast oordeelt de rechtbank dat het college ten onrechte niet heeft gehoord, maar dat dit gebrek niet leidt tot vernietiging van het besluit, omdat eiseres in beroep haar standpunten heeft kunnen toelichten. Het beroep wordt ongegrond verklaard, maar het college moet wel het griffierecht en proceskosten vergoeden aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/7630

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 juni 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. A.C. van Langen),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg

(gemachtigden: mr. M.F.M. van Gansen en [persoon] ).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de vraag of het college terecht het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het college vindt dat het bezwaar te laat is ingediend. Eiseres is het daar niet mee eens. Zij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Mede aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank haar beroep.
1.1.
De rechtbank oordeelt dat het college het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het beroep is daarom ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en wat daarvan de gevolgen zijn.

Procesverloop

2. Op 24 november 2023 heeft het college aan eiseres een bestuurlijke boete van
€ 4.000,- opgelegd en beslist tot de invordering van deze boete (het primaire besluit).
2.1.
Met het bestreden besluit van 11 oktober 2024 heeft het college het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaar te laat is ingediend en de termijnoverschrijding niet verschoonbaar zou zijn.
2.2.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.3.
De rechtbank heeft het beroep op 8 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigden van het college.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of het college terecht het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk heeft verklaard. Zij doet dat mede aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wetgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Wat is er gebeurd?
4. De rechtbank beschrijft hier de feiten en omstandigheden die relevant zijn voor de beoordeling van het beroep.
4.1.
Op 29 maart 2023 constateerde een toezichthouder van de gemeente Tilburg dat er in de woning aan de [adres] (hierna: het adres) een hennepkwekerij was geplaatst. De woonruimte was opgesplitst in twee delen, waarin kweekapparatuur en materialen werden aangetroffen. Deze woonruimte was daardoor niet meer geschikt voor bewoning.
4.2.
Eiseres stond sinds 8 februari 2023 in de basisregistratie personen (Brp) ingeschreven op het adres. Haar verblijfplaats is van 2 november 2023 tot en met 30 mei 2024 in onderzoek geweest.
4.3.
Op 24 november 2023 heeft het college aan eiseres een bestuurlijke boete van
€ 4.000,- opgelegd voor het bedrijfsmatig onttrekken van woonruimte zonder vergunning en beslist tot de invordering van deze boete. Het besluit is per aangetekende post verzonden naar het laatst bekende adres van eiseres.
4.4.
Op 23 mei 2024 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen het besluit van 24 november 2023.
Is het bezwaar te laat ingediend?
5. Eiseres vindt dat het primaire besluit niet op de juiste wijze bekend is gemaakt. Zij was namelijk niet woonachtig op het adres dat in de Brp stond. Gelet op het gegeven dat de verblijfplaats van eiseres in de Brp sinds 2 november 2023 in onderzoek was, kon en mocht het college niet uitgaan van de juistheid van de inschrijving in de Brp. Toezending van het besluit naar dat adres moet dan ook voor rekening en risico van het college komen. Eiseres is pas op 11 april 2024 bekend geworden met het primaire besluit. Het besluit is daarom niet eerder dan 11 april 2024 aan eiseres bekend gemaakt. Het bezwaar is daarom tijdig ingediend en ontvankelijk.
6. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift is zes weken. [1] Deze termijn begint te lopen op de dag ná de dag waarop het besluit op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt. [2] De bekendmaking van besluiten geschiedt door toezending of uitreiking aan eiseres. [3] Volgens vaste rechtspraak [4] heeft het bestuursorgaan aan zijn bekendmakingsverplichting voldaan als een besluit wordt verzonden naar het laatst bekende adres van eiseres, ook als dit niet meer het juiste adres van eiseres is en zij heeft nagelaten het bestuursorgaan van de adreswijziging op de hoogte te stellen. Een bezwaarschrift is tijdig ingediend wanneer het voor het einde van de termijn is ontvangen. [5]
6.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat het besluit van 24 november 2023 is verzonden naar het adres waarop eiseres in de Brp stond ingeschreven. Bij die inschrijving was de aantekening “in onderzoek” opgenomen. Die aantekening houdt in dat er twijfel bestaat over de juistheid van het adres van eiseres en dat de gemeente onderzoek doet naar haar feitelijke verblijfplaats. Dat laat echter onverlet dat het college het besluit mocht verzenden naar het in de Brp vermelde adres, nu dit het laatst bekende adres van eiseres was en geen ander adres aan het college bekend was gemaakt of anderszins bekend was geworden.
6.2.
De rechtbank is van oordeel dat het college aan zijn bekendmakingsverplichting heeft voldaan door het besluit te verzenden naar het adres waarop eiseres in de Brp stond ingeschreven. Met die verzending is het besluit op de voorgeschreven wijze bekendgemaakt als bedoeld in artikel 3:41 van de Awb, waardoor de bezwaartermijn op 25 november 2023 is aangevangen. Tussen partijen is niet in geschil dat het bezwaarschrift op 23 mei 2024 is ontvangen. Daarmee is het bezwaar buiten de wettelijke termijn van zes weken ingediend en dus niet tijdig.
6.3.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Is de termijnoverschrijding verschoonbaar?
7. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift is van dwingend recht. Dat betekent dat het bestuursorgaan het bezwaar niet-ontvankelijk moet verklaren als het na afloop van die termijn is ontvangen. Alleen wanneer sprake is van verschoonbare termijnoverschrijding, mag het bestuursorgaan afzien van niet-ontvankelijkverklaring. Daarvan is slechts sprake in uitzonderlijke gevallen, waarin de betrokkene door bijzondere omstandigheden niet in staat was tijdig bezwaar te maken. [6]
7.1.
De rechtbank is van oordeel dat in dit geval geen sprake is van verschoonbare termijnoverschrijding. Het is de eigen verantwoordelijkheid van eiseres om bereikbaar te blijven voor bestuursorganen en zorg te dragen voor een correcte inschrijving in de Brp. Zij is daartoe ook op grond van de Wet Brp wettelijk verplicht. [7] Daarnaast had het op haar weg gelegen om, als zij het adres alleen als postadres gebruikte, adequate maatregelen te treffen om haar post tijdig te kunnen ontvangen. Dat volgt uit vaste rechtspraak. [8] Niet is gebleken dat eiseres zulke maatregelen heeft getroffen, zoals het inschakelen van een gemachtigde of postverzorging via derden. Het feit dat zij pas op 11 april 2024 kennis heeft genomen van het besluit, komt daarom voor haar eigen rekening en risico. De termijnoverschrijding is dan ook niet verschoonbaar.
Is terecht afgezien van het horen van eiseres?
8. Eiseres voert aan dat zij in bezwaar ten onrechte niet is gehoord. Zij is van mening dat zij haar standpunten mondeling had moeten kunnen toelichten en dat het college niet zonder meer had mogen besluiten zonder haar te horen.
9. De rechtbank stelt voorop dat het bestuursorgaan verplicht is om de indiener van een bezwaarschrift te horen, tenzij sprake is van een uitzonderingssituatie waarin van horen mag worden afgezien. [9] Eén van die uitzonderingen is dat het bezwaar kennelijk ongegrond is. [10] Daarvan is alleen sprake als uit het bezwaarschrift direct blijkt dat de bezwaren evident niet tot een ander besluit kunnen leiden en daarover redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is. [11]
9.1.
Naar het oordeel van de rechtbank deed zich in dit geval geen uitzonderingssituatie voor. Gelet op de aard en inhoud van het bezwaarschrift had het college niet op voorhand mogen aannemen dat het bezwaar kennelijk ongegrond was. Het college heeft eiseres daarom ten onrechte niet gehoord. Het bestreden besluit is daarmee in strijd met de hoorplicht genomen.
9.2.
Vervolgens beoordeelt de rechtbank of dit gebrek moet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Dat is alleen het geval als eiseres door het niet horen daadwerkelijk in haar belangen is geschaad.
9.3.
De rechtbank acht dat in dit geval niet aannemelijk. Eiseres heeft in beroep haar standpunten zowel schriftelijk als mondeling kunnen toelichten en heeft daarbij alle ruimte gehad om haar zienswijze naar voren te brengen. Niet is gebleken dat zij door het ontbreken van een hoorzitting argumenten niet heeft kunnen uiten of dat het besluit daardoor inhoudelijk anders had kunnen uitpakken. Gelet hierop acht de rechtbank het aannemelijk dat eiseres door dit gebrek niet is benadeeld. [12] De rechtbank past daarom artikel 6:22 van de Awb toe.
9.4.
Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt dus geen gelijk en het bestreden besluit blijft in stand. Het college moet wel het griffierecht aan eiseres vergoeden, omdat sprake is van schending van het hoorrecht en toepassing van artikel 6:22 van de Awb. Eiseres krijgt ook een vergoeding van haar proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.814,- omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Er zijn geen andere kosten gesteld of gebleken die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 187,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Koek, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.E. Loontjens, griffier, op 17 juni 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in staat de uitspraak te ondertekenen.
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wetgeving
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 3:41
1. De bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
2. Indien de bekendmaking van het besluit niet kan geschieden op de wijze als voorzien in het eerste lid, geschiedt zij op een andere geschikte wijze.
Artikel 6:7
De termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift bedraagt zes weken.
Artikel 6:8
1. De termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Artikel 6:9
1. Een bezwaar- of beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
Artikel 6:11
Ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Artikel 6:22
Een besluit waartegen bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld, kan, ondanks schending van een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, door het orgaan dat op het bezwaar of beroep beslist in stand worden gelaten indien aannemelijk is dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld.
Artikel 7:2
1. Voordat een bestuursorgaan op het bezwaar beslist, stelt het belanghebbenden in de gelegenheid te worden gehoord.
2. Het bestuursorgaan stelt daarvan in ieder geval de indiener van het bezwaarschrift op de hoogte alsmede de belanghebbenden die bij de voorbereiding van het besluit hun zienswijze naar voren hebben gebracht.
Artikel 7:3
Van het horen van een belanghebbende kan worden afgezien indien:
a. het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk is,
b. het bezwaar kennelijk ongegrond is,
c. de belanghebbende heeft verklaard geen gebruik te willen maken van het recht te worden gehoord,
d. de belanghebbende niet binnen een door het bestuursorgaan gestelde redelijke termijn verklaart dat hij gebruik wil maken van het recht te worden gehoord, of
e. aan het bezwaar volledig tegemoet wordt gekomen en andere belanghebbenden daardoor niet in hun belangen kunnen worden geschaad.
Wet basisregistratie personen
Artikel 1.7
1. Het bestuursorgaan dat bij de vervulling van zijn taak informatie over een ingeschrevene nodig heeft die in de vorm van een authentiek gegeven beschikbaar is in de basisregistratie, gebruikt voor die informatie dat gegeven.
2. Het eerste lid is niet van toepassing indien:
a. bij het gegeven een aantekening als bedoeld in artikel 2.26 of 2.76 is geplaatst.
Artikel 2.26
Omtrent de beslissing dat een opgenomen algemeen gegeven onjuist is of, indien het een gegeven over de burgerlijke staat betreft, in strijd is met de Nederlandse openbare orde, omtrent een onderzoek naar die onjuistheid of strijdigheid, alsmede omtrent de omstandigheid dat de ingeschrevene geen ingezetene meer is, wordt een aantekening geplaatst bij de desbetreffende gegevens.
Artikel 2.39
1. De ingezetene die zijn adres wijzigt doet hiervan schriftelijk aangifte bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar hij zijn nieuwe adres heeft.
2. Hij doet niet eerder aangifte dan vier weken vóór de beoogde datum van adreswijziging en niet later dan de vijfde dag na de adreswijziging. Hij doet in de aangifte mededeling van de datum van adreswijziging en van de gegevens over het nieuwe en het vorige adres.
3. Indien een ingezetene geen woonadres heeft, kiest hij een briefadres. Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 2.76
Omtrent de vaststelling dat een opgenomen algemeen gegeven onjuist is of, indien het een gegeven over de burgerlijke staat betreft, in strijd is met de Nederlandse openbare orde, omtrent een onderzoek naar die onjuistheid of strijdigheid, alsmede omtrent de omstandigheid dat de ingeschrevene geen ingezetene is, wordt een aantekening geplaatst bij de desbetreffende gegevens.

Voetnoten

1.Artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 6:8, eerste lid, van de Awb.
3.Artikel 3:41 van de Awb.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 2 april 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:626.
6.Artikel 6:11 van de Awb.
7.Artikel 2.39, eerste en tweede lid, van de Wet Brp.
8.Zie bijvoorbeeld uitspraken van de CRvB van 9 juli 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2437,
9.Artikel 7:2 van de Awb.
10.Artikel 7:3 van de Awb.
11.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van CRvB van 10 april 2025, ECLI:NL:CRVB:2025:628
12.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB 31 januari 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:371.