ECLI:NL:CRVB:2025:633

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 april 2025
Publicatiedatum
29 april 2025
Zaaknummer
24/672 MPW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verhoging militair invaliditeitspensioen na zorgvuldig medisch onderzoek zonder verband met militaire dienst

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 april 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een verzoek tot verhoging van het militair invaliditeitspensioen van appellant, een voormalig beroepsmilitair. Appellant had verzocht om een verhoging van zijn pensioen vanwege gehoorproblemen (oorsuizen) en hartklachten, die hij in verband bracht met zijn militaire dienst. De staatssecretaris van Defensie had het verzoek afgewezen, na een zorgvuldig medisch onderzoek waaruit bleek dat er geen causaal verband kon worden aangetoond tussen de klachten van appellant en zijn militaire verleden.

De Raad oordeelde dat de afwijzing van de staatssecretaris terecht was. Het medisch onderzoek had aangetoond dat de gehoorproblemen en hartklachten niet konden worden toegeschreven aan de militaire dienst. De Raad bevestigde dat de staatssecretaris zich had gebaseerd op gedegen medische rapporten, waaronder een rapport van de bezwaarverzekeringsarts, die concludeerde dat er geen aanleiding was om het eerdere standpunt te wijzigen. Appellant had geen overtuigende medische gegevens overgelegd die zijn standpunt ondersteunden.

De Raad oordeelde verder dat de staatssecretaris niet tekort was geschoten in zijn zorgplicht en dat de argumenten van appellant over de schending van deze zorgplicht buiten de omvang van het geding vielen. De uitspraak van de rechtbank Den Haag, die het beroep van appellant ongegrond had verklaard, werd bevestigd. Hierdoor blijft de afwijzing van de verhoging van het militair invaliditeitspensioen in stand, en krijgt appellant het betaalde griffierecht niet terug.

Uitspraak

24/672 MPW
Datum uitspraak:17 april 2025
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 23 februari 2024, 23/7729 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Staatssecretaris van Defensie (staatssecretaris)
SAMENVATTING
De Raad oordeelt dat het aan appellant toegekende militair invaliditeitspensioen terecht niet door de staatssecretaris is verhoogd. Uit zorgvuldig onderzoek is gebleken dat geen verband met de militaire dienst kan worden aanvaard voor het oorsuizen en de hartklachten van appellant.

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld. De staatssecretaris heeft een verweerschrift en een nader stuk ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 20 maart 2025. Appellant is verschenen. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door H.J.A. Aerts.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant is een voormalig beroepsmilitair met een posttraumatische stressstoornis (PTSS) waarvoor dienstverband is aanvaard. Aan appellant is een militair invaliditeitspensioen toegekend
,laatstelijk berekend naar een mate van invaliditeit van 25%.
1.2.
Op 3 september 2019 heeft appellant verzocht om toekenning van een hoger invaliditeitspensioen in verband met gehoorproblemen (oorsuizen) als gevolg van zijn uitzending naar voormalig Joegoslavië van november 1992 tot maart 1993. Naar aanleiding van dit verzoek heeft een verzekeringsgeneeskundig onderzoek plaatsgevonden. Tijdens dit onderzoek heeft appellant aangegeven ook hartklachten te hebben. Op grond van de onderzoeksbevindingen heeft de staatssecretaris het verzoek om verhoging van het militair invaliditeitspensioen afgewezen met een besluit van 15 april 2021. Hiertegen heeft appellant bezwaar gemaakt.
1.3.
Met een besluit van 7 november 2023 (bestreden besluit) heeft de staatssecretaris het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. De staatssecretaris heeft zich hierbij gebaseerd op het rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 2 augustus 2023, waarin is geconcludeerd dat er geen aanleiding bestaat om het eerder ingenomen standpunt te wijzigen.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft – kort gezegd – geoordeeld dat uit het rapport van de bezwaarverzekeringsarts naar voren komt dat de gehoorproblemen van appellant zorgvuldig zijn onderzocht en dat goed is onderbouwd dat er geen verband is tussen deze klachten en het militaire verleden van appellant. Appellant heeft verder geen gegevens naar voren gebracht waaruit blijkt dat de invaliditeit door de PTSS te laag is vastgesteld of door nalatigheid van Defensie is verergerd. Over de cardiale problemen overweegt de rechtbank dat al eerder onherroepelijk is beslist dat geen verband kan worden aangenomen met de uitoefening van de militaire dienst.
De standpunten van partijen
3.1.
Appellant is het niet eens met de uitspraak van de rechtbank. Hij heeft betoogd dat er sprake is van een onzorgvuldig medisch onderzoek en er ten onrechte geen gehoor is gegeven aan zijn verzoek om een second opinion. Verder heeft hij gesteld dat het oorsuizen en de hartklachten een oorzakelijk verband hebben met de uitoefening van de militaire dienst. Hij is tijdens deze werkzaamheden blootgesteld aan hard geluid. Volgens appellant heeft Defensie de zorgplicht geschonden door geen afdoende gehoorbescherming tegen lawaaischade te bieden. Ook blijkt volgens appellant uit wetenschappelijk onderzoek dat PTSS zowel tot oorsuizen als tot cardiale klachten kan leiden.
3.2.
De staatsecretaris heeft zijn eerder ingenomen standpunt gehandhaafd en verwezen naar het in hoger beroep door de bezwaarverzekeringsarts uitgebrachte rapport.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht de afwijzing van het verzoek om een hoger invaliditeitspensioen in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
Het onderzoek
4.2.
Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat sprake is geweest van een zorgvuldig medisch onderzoek. De verzekeringsarts heeft zijn oordeel gebaseerd op (anamnestisch) onderzoek, informatie uit de behandelend sector, een KNO-expertise en het door appellant ingebrachte rapport van 5 juni 2020 van drs. J.A. Knol van medisch adviescentrum de Bureaus
.Naar aanleiding van het bezwaar heeft de bezwaarverzekeringsarts nogmaals het medische dossier bestudeerd. Dat de bezwaarverzekeringsartsen uit de medische gegevens niet de conclusie hebben getrokken die appellant voor ogen stond, maakt niet dat het onderzoek onzorgvuldig is. De Raad ziet dan ook geen aanknopingspunten voor het standpunt van appellant dat de zorgvuldigheid vereiste dat de staatssecretaris een second opinion moest laten uitvoeren.
Het oorsuizen
4.3.1.
Volgens de verzekeringsarts pleit een audiogram van 17 augustus 1993 tegen een beschadiging van het gehoor tijdens zijn uitzending naar het voormalig Joegoslavië. Een audiogram van 17 maart 2018 laat een curve zien die volgens de verzekeringsarts past bij gehoorverlies wegens leeftijd. Ook dit pleit volgens de verzekeringsarts tegen een lawaaibeschadiging. Verder heeft hij vastgesteld dat appellant pas jaren na de uitzending last heeft gekregen van oorsuizen. Dit lange tijdsverloop pleit volgens hem eveneens tegen een relatie met de militaire dienst. Het oorsuizen wordt daarom door de verzekeringsarts als een op zichzelf staande aandoening gezien, waarvan de oorzaak niet bekend is. De verzekeringsarts verwijst daarbij ook naar de door appellant zelf ingeschakelde medisch adviseur Krol, die voor het oorsuizen andere mogelijke oorzaken heeft aangewezen dan de militaire dienst.
4.3.2.
Omdat appellant ervan overtuigd was dat hij een lawaaitrauma had opgelopen in de militaire dienst, is door de verzekeringsarts KNO-arts Besseling-Hansen van het Centraal Militair Hospitaal geraadpleegd. In haar rapport van 2 februari 2021 is geconcludeerd dat niet aannemelijk is dat het oorsuizen is toe te schrijven aan de uitoefening van de militaire dienst.
4.3.3.
De verzekeringsarts concludeert dan ook dat dienstverband voor het oorsuizen moet worden afgewezen. Deze conclusie hebben de bezwaarverzekeringsartsen in de bezwaar- en beroepsfase onderschreven.
4.3.4.
De Raad heeft, evenals de rechtbank, geen aanleiding te twijfelen aan deze conclusie van de (bezwaar)verzekeringsartsen. Het door appellant ingenomen standpunt dat zijn oorsuizen ook kan zijn veroorzaakt door zijn PTSS, kan al niet slagen omdat objectieve medische gegevens hierover ontbreken. De Raad komt, met de rechtbank, tot het oordeel dat de staatssecretaris terecht heeft besloten dat voor het oorsuizen geen dienstverband kan worden aanvaard.
De hartklachten
4.4.1.
Het standpunt van de staatssecretaris dat bij appellant geen sprake is van hartklachten met dienstverband berust eveneens op de door de bezwaarverzekeringsartsen uitgebrachte rapporten
.Het dienstverband voor zijn hartklachten is al in 2014 afgewezen. Ten aanzien van de stelling van appellant, dat zijn hartklachten te relateren zijn aan de PTSS, is in het rapport van de bezwaarverzekeringsarts vermeld dat ook door de psychiatrisch deskundige het causale verband van deze klachten met de psychische gesteldheid niet zonder meer gelegd kan worden. Er zijn duidelijke andere risicofactoren aanwezig, zoals een familiaire belasting, hypercholesterolemie, overgewicht, roken vanaf het 25e levensjaar en een verhoogde bloeddruk. Verder wordt vermeld dat ook de door appellant ingeschakelde medisch adviseur Krol twijfels heeft geuit over de relatie tussen de hartklachten en de PTSS, vanwege onder meer het overgewicht van appellant dat al vóór de militaire dienst bestond. Zolang nog niet bewezen is dat stress in overwegende of belangrijke mate leidt tot het ontstaan van hart- en vaatziekten is volgens de bezwaarverzekeringsarts geen verband aannemelijk tussen chronische stress en hart- en vaatziekten. In de in hoger beroep door de staatssecretaris ingebrachte rapportage heeft de verzekeringsarts dit standpunt onderschreven en daaraan toegevoegd dat hart- en vaatziekten niet vaker voorkomen bij mensen met een PTSS dan bij mensen zonder psychische aandoeningen. Ook wordt het effect van chronische stress – overigens zonder wetenschappelijk bewijs – vaak genoemd als een mogelijke risicofactor voor hartklachten in een rij van vele andere risicofactoren, zodat dit volgens de verzekeringsarts ten hoogste in enige mate van invloed zou kunnen zijn op de vaatwandziekte van appellant.
4.4.2.
De Raad ziet geen aanleiding aan de in 4.4.1 weergegeven conclusies van de (bezwaar)verzekeringsartsen te twijfelen. Appellant heeft ook geen op zijn aandoening toegespitste medische gegevens in het geding gebracht waarmee kan worden aangetoond dat zijn hartklachten wel het gevolg zijn van zijn PTSS. Dit brengt mee dat het standpunt van de staatssecretaris, dat voor de hartklachten van appellant geen dienstverband kan worden aanvaard, wordt gevolgd.
Schending zorgplicht
4.5.
Appellant heeft voor het eerst in (hoger) beroep aangevoerd dat de staatssecretaris niet heeft voldaan aan zijn zorgplicht als werkgever. Met de staatssecretaris is de Raad van oordeel dat dit buiten de omvang van het geding valt. Appellant heeft immers uitsluitend verzocht om een verhoging van zijn militair invaliditeitspensioen en niet om een schadevergoeding wegens schending van de zorgplicht. De in dit geding aan de orde zijnde besluitvorming heeft zich dan ook terecht beperkt tot dat verzoek.

Conclusie en gevolgen

4.6.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de afwijzing van een verhoging van het militair invaliditeitspensioen in stand blijft.
5. Appellant krijgt daarom ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door L.M. Tobé als voorzitter en H. Lagas en B. Serno als leden, in tegenwoordigheid van M. Dafir als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 april 2025.
(getekend) L.M. Tobé
(getekend) M. Dafir