ECLI:NL:CRVB:2025:636

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 april 2025
Publicatiedatum
29 april 2025
Zaaknummer
21/1975 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstand en afwijzing aanvraag bijzondere bijstand wegens woonplaats buiten de gemeente

In deze zaak gaat het om de intrekking van bijstand en de afwijzing van een aanvraag om bijzondere bijstand. Appellant ontving sinds 27 juni 2018 bijstand op grond van de Participatiewet (PW) in de gemeente Gooise Meren. Op 18 juni 2020 is zijn woning ontruimd, waarna hij tijdelijk in een schuur in Hilversum verbleef. Het college heeft op 22 juni 2020 de bijstand van appellant per 18 juni 2020 beëindigd, omdat hij geen recht op bijstand meer had in de gemeente Gooise Meren. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het college heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft in eerdere uitspraken de intrekking van de bijstand bevestigd, maar de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand is in geschil. Appellant heeft hoger beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat het college onzorgvuldig heeft gehandeld door het intrekkingsbesluit naar zijn oude adres te sturen. De Raad voor de Rechtspraak oordeelt dat, hoewel het college erkent dat het besluit niet op de juiste wijze is gecommuniceerd, dit niet betekent dat de intrekking van de bijstand niet gehandhaafd mocht worden. De Raad bevestigt de eerdere uitspraken van de rechtbank en oordeelt dat appellant geen recht op bijstand had, omdat hij niet meer in de gemeente Gooise Meren woonde. De Raad oordeelt ook dat de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand terecht is, omdat deze aanvraag is ingediend terwijl appellant geen woonplaats meer had in de gemeente Gooise Meren. De Raad bevestigt de uitspraken van de rechtbank en kent appellant een vergoeding voor proceskosten toe.

Uitspraak

21/1975 PW, 22/409 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Midden-Nederland van 22 april 2021, 20/3622 (aangevallen uitspraak 1) en 19 januari 2022, 21/2641 (aangevallen uitspraak 2)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Gooise Meren (college)
Datum uitspraak: 22 april 2025

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaken om de intrekking van bijstand en om een afwijzing van een aanvraag om bijzondere bijstand. Deze beslissingen blijven in stand, omdat appellant ten tijde van belang niet meer in de gemeente Gooise Meren woonde en daarom in die gemeente geen recht op bijstand had. De uitspraken van de rechtbank worden bevestigd, één daarvan met verbetering van gronden.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. W.Y. Hofstra, advocaat, hoger beroepen ingesteld. Het college heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 februari 2025. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Hofstra. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door R. d’Accorso.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant ontving sinds 27 juni 2018 in de gemeente Gooise Meren bijstand op grond van de Participatiewet (PW) naar de norm voor een alleenstaande. Daarvoor ontving appellant bijstand in de gemeente Hilversum.
1.2.
Appellant woonde tot 18 juni 2020 in een woning op adres X. Nadat op die datum zijn woning, na eerdere gerechtelijke procedures, is ontruimd, heeft appellant sindsdien acht maanden in een schuur in [woonplaats] gewoond.
1.3.
Met een besluit van 22 juni 2020 heeft het college de bijstand van appellant per 18 juni 2020 beëindigd (lees: ingetrokken). Tegen dit besluit heeft appellant bezwaar gemaakt.
1.4.
Op 24 juni 2020 heeft appellant bijzondere bijstand aangevraagd voor onder meer deurwaarderskosten. Met een besluit van 26 juni 2020 heeft het college deze aanvraag afgewezen. Tegen dit besluit heeft appellant bezwaar gemaakt.
1.5.
Met een besluit van 14 september 2020 (bestreden besluit 1) heeft het college de bezwaren tegen de besluiten van 22 juni 2020 en 26 juni 2020 ongegrond verklaard. Aan bestreden besluit 1 ligt, samengevat weergegeven, ten grondslag dat appellant geen inlichtingen heeft verschaft over zijn verblijfplaats als gevolg waarvan het recht op bijstand vanaf 18 juni 2020 niet kan worden vastgesteld.
1.6.
Vanaf 10 augustus 2020 ontvangt appellant weer bijstand in de gemeente Hilversum.
Eerste uitspraak van de rechtbank
2.1.
Met aangevallen uitspraak 1 heeft de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 1 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd voor zover dat betrekking heeft op de intrekking van de bijstand per 18 juni 2020, het college in zoverre opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar en bestreden besluit 1 in stand gelaten voor zover daarbij de aanvraag om bijzondere bijstand is afgewezen.
Besluit ter uitvoering van de eerste uitspraak van de rechtbank
2.2.
Ter uitvoering van aangevallen uitspraak 1 heeft het college met een besluit van 11 mei 2021 (bestreden besluit 2) het bezwaar tegen het besluit van 22 juni 2020 opnieuw ongegrond verklaard. Aan dit besluit ligt, samengevat weergegeven, ten grondslag dat appellant vanaf 18 juni 2020 geen recht op bijstand jegens het college had, omdat hij geen woonplaats meer had binnen de gemeente Gooise Meren. Het college heeft de intrekking gehandhaafd onder verwijzing naar artikel 54, derde lid, tweede volzin, van de PW.
Tweede uitspraak van de rechtbank
2.3.
Met aangevallen uitspraak 2 heeft de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond verklaard en daarmee bestreden besluit 2 in stand gelaten.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met aangevallen uitspraak 1 niet eens voor zover de rechtbank daarbij bestreden besluit 1 in stand heeft gelaten voor wat betreft de afgewezen aanvraag om bijzondere bijstand. Ook met aangevallen uitspraak 2 is appellant het niet eens. Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht bestreden besluit 1 in stand heeft gelaten voor wat betreft de afgewezen aanvraag om bijzondere bijstand. Daarnaast beoordeelt de Raad of de rechtbank terecht bestreden besluit 2 in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De wettelijke regels die voor de beoordeling van de hoger beroepen belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
De intrekking van de algemene bijstand per 18 juni 2020 (aangevallen uitspraak 2)
4.2.
Appellant heeft ter zitting, kort samengevat, het volgende betoogd. Het college is onzorgvuldig geweest door het intrekkingsbesluit naar adres X te versturen in de wetenschap dat appellant daar niet meer woonachtig was en het college bovendien over het
e-mailadres van appellant beschikte. Hij is hierdoor pas op 3 augustus 2020 op de hoogte geraakt van het intrekkingsbesluit en heeft zich vervolgens in de gemeente Hilversum gemeld voor bijstand die hem per 10 augustus 2020 is toegekend. Het college had de intrekking van bijstand per 18 juni 2020 niet mogen handhaven, nu hij door toedoen van het college een aantal weken verstoken is geweest van bijstand. Deze beroepsgrond slaagt om de hierna volgende reden niet.
4.2.1.
Hoewel het college heeft erkend dat het intrekkingsbesluit in het hier voorliggende geval naar het e-mailadres van appellant had moeten worden gestuurd, betekent dit niet dat het college de intrekking van de bijstand per 18 juni 2020 niet mocht handhaven. Vaststaat immers dat appellant vanaf 18 juni 2020 geen recht op bijstand meer had jegens de gemeente Gooise Meren. Dat appellant van 18 juni 2020 tot 10 augustus 2020 geen bijstand heeft gehad, is hoofdzakelijk het gevolg van het feit dat hij zich niet eerder in de gemeente Hilversum heeft gemeld voor het aanvragen van bijstand. Dat appellant pas op 3 augustus 2020 kennis heeft genomen van het intrekkingsbesluit laat onverlet dat hij al vanaf 18 juni 2020 wist of behoorde te weten dat hij geen recht op bijstand meer had in de gemeente Gooise Meren.
4.3.
Appellant heeft verder aangevoerd dat het college hem, gelet op de onder 4.2 bedoelde omstandigheden, op grond van artikel 16, eerste lid, van de PW toch bijstand had moeten verlenen tot 10 augustus 2020. Deze beroepsgrond slaagt alleen al niet omdat appellant behoort tot de personenkring van de PW, zoals omschreven in artikel 11 van de PW, en hij niet op grond van de artikelen 13 tot en met 15 van de PW is uitgesloten van het recht op bijstand. Appellant is dus niet een persoon als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de PW. Daarom is deze bepaling in de situatie van appellant niet van toepassing.
De afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand (aangevallen uitspraak 1)
4.4.
Ter zitting heeft het college zich op het nadere standpunt gesteld dat de aanvraag om bijzondere bijstand van appellant terecht is afgewezen, omdat hij vanaf die datum geen woonplaats meer had in de gemeente Gooise Meren en de aanvraag dateert van 24 juni 2020. Dit nadere standpunt van het college brengt mee dat bestreden besluit 1, voor zover dat betrekking heeft op de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand, niet deugdelijk is gemotiveerd.
4.5.
De Raad ziet aanleiding dit motiveringsgebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te passeren, omdat aannemelijk is dat appellant door dit gebrek niet is benadeeld. Ook als dit gebrek zich niet zou hebben voorgedaan, zou een besluit met gelijke uitkomst zijn genomen. Immers, nu appellant vanaf 18 juni 2020 in Hilversum woonde, kwam zijn aanvraag in de gemeente Gooise Meren niet meer voor inwilliging in aanmerking. Voor het antwoord op de vraag welk college op grond van artikel 40, eerste lid, van de PW bevoegd is de aanvraag om bijzondere bijstand in behandeling te nemen, is de aanvraagdatum bepalend en niet de datum waarop de kosten waarvoor bijstand wordt gevraagd zijn opgekomen. Dit is vaste rechtspraak. [1]

Conclusie en gevolgen

5. Uit 4.2 en 4.3 volgt dat aangevallen uitspraak 2 moet worden bevestigd. Uit 4.4 en 4.5 volgt dat aangevallen uitspraak 1 met verbetering van gronden moet worden bevestigd voor zover aangevochten. Dit betekent dat de intrekking van de bijstand per 18 juni 2020 en de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand in stand blijven.
6. Gelet op de toepassing van artikel 6:22 van de Awb krijgt appellant een vergoeding voor zijn proceskosten. Deze kosten worden begroot op € 1.814,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand (1 punt voor het hoger beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 907,-). Appellant krijgt ook het in hoger beroep betaalde griffierecht voor zaak 21/1975 PW terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt aangevallen uitspraak 1 voor zover aangevochten;
  • bevestigt aangevallen uitspraak 2;
  • veroordeelt het college in de kosten van appellant tot een bedrag van € 1.814,-;
  • bepaalt dat het college aan appellant het in hoger beroep voor zaak 21/1975 PW betaalde griffierecht van € 134,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs, in tegenwoordigheid van M. Ramanand als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 april 2025.
(getekend) E.J.M. Heijs
(getekend) M. Ramanand

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Participatiewet
Artikel 16, eerste lid
Aan een persoon die geen recht op bijstand heeft, kan het college, gelet op alle omstandigheden, in afwijking van deze paragraaf, bijstand verlenen indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken.
Artikel 40, eerste lid
Het recht op bijstand bestaat jegens het college van de gemeente waar de belanghebbende woonplaats heeft als bedoeld in de artikelen 10, eerste lid, en 11 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek. (…)
Artikel 54, derde lid
Het college herziet een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand kan het college een besluit tot toekenning van bijstand herzien of intrekken, indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 19 maart 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ4854.